In 2012 publiceerde Sander Boon van Geotrendlines zijn boek ‘De Geldbubbel’. Het jaar waarin Mario Draghi zijn beroemde woorden sprak om de euro te redden: ‘We will do what ever it takes to save the euro, and believe me, it will be enough’. De jaren erna lieten een voorzichtige stabilisering zien van de financiële markten, in de EU en wereldwijd. Jaren waarin er weer werd gedacht aan robuuste economische groei.
Tot 2018! Het jaar waarin verschillende onderliggende problemen aan het oppervlak kwamen: Economische problemen in China, daarop volgende stagnatie in Duitsland en politieke problemen in Italië. Het risicobesef keerde terug in de financiële markten. Rentes daalden en de liquiditeit in geldmarkten droogde gestaag op.
Centrale banken maakten noodgedwongen een draai. Van optimisme en het afbouwen van monetaire stimulering gingen ze over op pessimisme en het opnieuw verlagen van beleidsrentes en zelfs het heropenen van noodloketten. Om de economie nu van een noodzakelijke impuls te voorzien neemt bij beleidsmakers de roep om overheidsstimulering toe. Het is in dit kader opvallend dat ook de financiële sector zich schaart het redden van het klimaat. Gaat het om het klimaat, of is er sprake van een afgedwongen investeringsimpuls?
Hoe het verder gaat gaan we hier op Geotrendlines uiteraard nauwgezet volgen. Er wordt gewerkt aan een geactualiseerde versie van het boek ‘De Geldbubbel’. We laten u weten wanneer het zal verschijnen. Hieronder volgt, speciaal voor onze lezers, het eerste – nog steeds actuele - hoofdstuk van het boek uit 2012.
Een politiek gemanagede economie
"It is always wise to look ahead, but difficult to look further than you can see"
"The farther backward you can look, the farther forward you are likely to see"
- Winston Churchill
De transformatie van de politieke wil
Het streven naar veiligheid en vooruitgang is iets wat ons mensen al eeuwenlang kenmerkt. Vanouds werd dit menselijke streven bevredigd binnen familiale banden of binnen de clan, maar naarmate de samenleving complexer werd en mensen in toenemende mate van het platteland naar de stad trokken, konden de gewenste veiligheid en de vooruitgang niet meer automatisch worden verkregen. De stad was daarvoor te groot en de banden tussen mensen te anoniem. Dit proces versnelde in de Industriële Revolutie.
Er leek een scheiding te ontstaan tussen de arbeiders, de eigenaren van de fabrieken en de eigenaren van het te investeren kapitaal. Het was het begin van de moderne economie. De belangen van de verschillende groeperingen liepen natuurlijk uiteen. Dat er op bepaalde momenten sprake kon zijn van uitbuiting is begrijpelijk; dat gebeurt in elke menselijke samenleving. Over het algemeen was er door de economische groei echter sprake van een voor de groep als geheel sterk toegenomen welvaart. Zowel de arbeiders als de eigenaren van fabrieken en het kapitaal gingen er in relatief korte tijd sterk op vooruit.
Toch werd er in intellectuele kringen aandacht gevraagd voor de achtergestelde positie van met name de arbeiders. Het was de tijd waarin de filosoof Karl Marx zijn invloedrijke werk Das Kapital publiceerde (1867). Het is dan ook niet verwonderlijk dat er langzaam maar zeker stemmen opgingen om de partij die zichtbaar minder welvarend was, de arbeiders, de helpende hand te bieden. Dat helpen kon op verschillende manieren. Sommigen pleitten voor directe hulp in de vorm van betere toegang tot gezondheidszorg, betere arbeidsomstandigheden en hogere beloning voor verrichte arbeid. Anderen schonken meer aandacht aan indirecte vormen van hulp, zoals sociale verheffing door kunst en door betere scholing.
Samenvallend met de wens om de arbeiders te helpen was er een ontwikkeling die in bredere zin de samenleving een richting wilden geven, gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten. Intellectuelen wensten vergaande hervormingen door grootschalige structuurveranderingen. Op steeds meer vlakken werd sturing als oplossing voor maatschappelijke problemen gezien. Uit deze beweging ontstond langzaam maar zeker een afgebakende politieke stroming, de sociaaldemocratie.
Een Nederlands voorbeeld: de Grondwet
Een voorbeeld waaraan goed te zien is hoe de politieke wil evolueerde van het bieden van veiligheid naar het verdelen van de welvaart is vervat in de Nederlandse Grondwet. Dat document is in de loop der tijd aangepast aan de politieke wensen en de veranderde kijk op de betekenis van vrijheid.
De versie uit 1848 is geschreven vanuit een klassiek-liberale visie. Die gaat uit van zogenaamde klassieke grondrechten, waarbij een overheid van beperkte omvang individuen beschermt tegen moord, diefstal, fraude en dergelijke door medeburgers. Ook waarborgt hij de vrijheid van godsdienst en meningsuiting. Daarnaast biedt deze grondwet waarborgen tegen de invloed van de overheid op het privéleven van burgers.
Waar aanvankelijk interventie werd geschuwd omdat het afbreuk zou doen aan de mate van individuele vrijheid, vond men later steeds meer dat de vrijheid van (groepen van) individuen kon worden bevorderd door het verlenen van rechten en subsidies. Hierachter school de wens om armoede op te heffen, arbeiders te verheffen en de ongelijkheid van kansen te elimineren. Door deze steun in de rug konden veel meer individuen genieten van de vrijheid, was het idee.
De visie die ten grondslag ligt aan de herziene Grondwet van 1983 is die van de sociaaldemocratie en de maakbare samenleving, waarbij de overheid sociale grondrechten verleent ter verbetering van het leven van verschillende (groepen) mensen. De gestage verandering van een liberale naar een sociaal democratische maatschappijvisie is daarmee in het document gevangen.
Door deze nieuwe grondrechten aan de Grondwet toe te voegen heeft onze overheid expliciet een opdracht gekregen om voor bepaalde zaken te zorgen. Denk bijvoorbeeld aan het verlenen van rechtsbijstand als men daar geen geld voor heeft, het bevorderen van werkgelegenheid, het verlenen van sociale zekerheid, verbetering van het leefmilieu, het bevorderen van de volksgezondheid, zorg dragen voor maatschappelijke en culturele ontplooiing en het aanbieden van onderwijs en huisvesting.
Hoewel natuurlijk bijna niemand bezwaar zal maken tegen de wenselijkheid van deze rechten, heeft legitimatie wel zijn prijs. Ten eerste is het natuurlijk moeilijk om objectief vast te stellen hoeveel van deze ‘bepaalde zaken’ moeten worden vergeven.Een tweede belangrijk punt heeft te maken met de materiële en immateriële gevolgen. Deze rechten kunnen namelijk alleen worden verleend door inbreuk te maken op de vrijheid van andere burgers, want om de regels en wetten uit te voeren wordt hun gedrag beïnvloed en wordt een relatief groot beroep gedaan op een variabel deel van salaris en spaarvermogen, in de vorm van directe en indirecte belastingen.
Van algemeen belang naar deelbelang
De politieke en maatschappelijke wil om niet slechts veiligheid te bieden, maar tot maakbaarheid en nivellering te komen is langzaam tot enorme proporties gegroeid. Op zich is hier natuurlijk niets mis mee. Als interventie de panacee is voor ongelijkheid en onvrede en uiteindelijk alleen maar winnaars oplevert, dan houdt het boek hier op.
Maar interventie bleek ook onvoorziene en onwelkome gevolgen te hebben. De wens tot interveniëren mobiliseerde deelbelangen in de samenleving. Zo ontstonden eind negentiende en begin twintigste eeuw partijen die de belangen vertegenwoordigden van religieuze groepen, van boeren, van ondernemers en handelaren. De vertegenwoordigers van deze groepen hadden zo hun eigen wensen. Zo pleitten de voormannen van de religieuze stromingen voor vrijheid van onderwijs, boeren voor beter landbouwbeleid en ondernemers voor beter economisch beleid [1].
De afbakening van deelbelangen werd een probleem toen groepen mensen in de gaten kregen dat het apparaat van de overheid gebruikt kon worden om speciale wetgeving te gaan vragen om hun belangen veilig te stellen.
Vanaf dat moment werd het rekening houden met het algemeen belang op de langere termijn langzaam maar zeker ingeruild voor het bevredigen van een deelbelang op de korte termijn. En wanneer het primaat van het algemeen belang wordt vervangen door kortzichtige deelbelangenpolitiek, staat de stabiliteit van de samenleving als geheel op het spel. Mensen, ook degenen die overheidsfuncties bekleden, zijn namelijk wel in staat om effecten voor de eigen groep op korte termijn te zien, maar niet voor de samenleving als geheel op de langere termijn. Deze politieke en maatschappelijke ontwikkeling deed zich zowel voor in ons eigen land als in andere westerse democratieën.
De gevolgen
Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is deze politiek-economische visie op steeds grotere schaal toegepast. In Nederland liepen de collectieve lasten op naar 50 procent van het nationaal inkomen. Op Europees niveau dragen de lidstaten steeds meer bij aan de collectieve middelen van Brussel, in de vorm van structuurfondsen en landbouwsubsidies. Deze afdrachten aan de EU zijn in toenemende mate onderhevig aan politieke besluitvorming.
Bij de verdeling van collectieve middelen binnen het politieke besluitvormingsproces krijgen bepaalde belangen voorrang boven andere belangen. Er ontstaat hierdoor een heel circuit van belangenverenigingen, politieke organisaties en lobbyisten. Of nu het ene belang boven het andere wordt gesteld onder invloed van ideologie, lobbywerk of omkoping doet niet eens ter zake: er is sprake van een belangenstrijd waarin de politiek scheidsrechter speelt. Het algemeen belang, stabiele economische ontwikkeling en een gezond landbouwbedrijf, wordt hierdoor vervangen door deelbelangen. Een vrije economie, privé-eigendom, en dus ondernemerschap en innovatie, worden door deze belangenstrijd ondermijnd.
Ook het zogenaamde baken van het ongebreidelde kapitalisme, de Verenigde Staten, kent sinds de Tweede Wereldoorlog een gestaag uitdijende verzorgingsstaat. Eind 2011 werd bekend dat in 2010 meer dan 48 procent van de Amerikaanse bevolking op een of andere manier gebruik maakte van een overheidsuitkering. Dit was in 1980 nog 30 procent [2]. In alle westerse democratieën zijn grote delen van de samenleving afhankelijk geworden van collectieve middelen.
Van deelbelangenpolitiek naar democratisch gemanagede economie
We leven en werken anno 2012 in een politiek-economisch systeem waarin na de val van de Muur de oude tegenstellingen tussen het vrije westen en het communisme zijn verdwenen. De euforie van de overwinning van sociaaldemocratisch en neoliberaal geregeerde kapitalistische landen was zo groot dat de filosoof Francis Fukuyama concludeerde dat het einde van de geschiedenis was aangebroken [3].
Vanaf de val van het communisme leefden we in een wereld waarin grote keuzes en gebaren door politici niet meer nodig en gewenst waren. Iedereen was neoliberaal of sociaaldemocraat, elke partij was bezig de economische groei te faciliteren en de resultaten ervan op een hem welgevallige manier voor de samenleving te herverdelen. Het streven naar zo veel mogelijk gelijkheid en naar verdeling van rechten was de norm. De maakindustrie verdween naar het buitenland en wij in het westen werden welvarender in een groeiende dienstensector, waarin weinig fysieke arbeid hoeft te worden verricht. We genoten collectief enkele decennia van ongekende welvaart en vrijheid.
Hoe deze vorm van politiek bestuur en vermenging van staat en economie ook wordt genoemd, neoliberalisme, sociaaldemocratie of pragmatisme, het is in het westen de norm geworden. Het bleek de beste manier om groepen te binden en oppositie tegen politieke besluitvorming tegen te gaan. Door een groei van de collectieve middelen is het mogelijk gebleken om sociale geschillen en breuklijnen af te kopen [4]. Zo kon in de afgelopen decennia elke sociale tegenstelling worden overbrugd.
Toch kleeft er een fundamenteel en vaak ongezien bezwaar aan deze vorm van politieke economie: ze is alleen vol te houden als de economische taart blijft groeien. Als er sprake is van stagnatie of zelfs krimp, moeten de eerder uitgedeelde privileges weer worden teruggenomen. En dat doet pijn. De in de samenleving aanwezige stilzwijgende instemming met dit inefficiënte en ontransparante systeem komt dan al snel in gevaar.
De zucht naar geld
De politieke herverdeling van collectieve middelen kost veel geld. De verborgen sociale en economische kosten van dit politieke systeem zijn aanzienlijk. Zowel burgerlijke vrijheden als een ongestoorde werking van onze economie worden door de herverdeling noodzakelijk opgeofferd. Het geld wordt onder andere uitgegeven aan de groei van het takenpakket van de overheid, de bureaucratie, de regulering, de hoogtes en hoeveelheid van verstrekte uitkeringen en subsidies en aan vergaande internationale (militaire) samenwerking. De overheid is om dit te kunnen betalen in de loop der tijd steeds meer aanspraak gaan maken op het geld dat in de samenleving wordt verdiend. In 1900 waren de Nederlandse overheidsuitgaven als percentage van het nationale inkomen bijvoorbeeld nog maar 10 procent, in 1950 was dit 24 procent en in 2002 al 52 procent [5]. Samen met de groei van het ambitieniveau en takenpakket van de overheid is het aantal ambtenaren en bestuurders de afgelopen decennia ook sterk gegroeid. De overheid en de door haar gesteunde belangengroepen zijn dus in steeds ruimere mate op de samenleving gaan teren.
Wie betaalt dat allemaal? In de marketing wordt wel gezegd dat de massa de kassa is. En dat klopt. De massa, dat is de belasting betalende middenklasse. Uiteindelijk betaalt die zowel voor de kosten van het politieke bestuur als voor de uitkomsten van diens herverdelende politiek. De middenklasse vormt als het ware een vangnet voor onder anderen de minder bedeelden, de minder validen, de minder geschoolden, de minder aangepasten, maar ook voor de hiervoor benodigde ambtenaren en politici.
Overheden hebben een keur aan maatregelen paraat om uit naam van het algemeen belang de deelbelangen te tegemoet te komen: kostprijsverhogende belastingen, belastingen op inkomen, winst en vermogen, heffing van accijnzen en het verstrekken van subsidies, maar ook aftrekposten, heffingskortingen en wet- en regelgeving. Het vangnet is de afgelopen decennia verbreed en verdiept.
Dat was mogelijk omdat de inkomens omhoog gingen en omdat steeds meer vrouwen hun weg vonden naar de arbeidsmarkt. Het was dus financierbaar uit inkomen. Maar dat was niet genoeg.
Het was niet alleen de belastingbetaler die het vangnet financierde met zijn of haar loonstrook. In Nederland werd de hulp ingeroepen van de opbrengsten van de aardgasbaten. Anno 2012 kunnen we concluderen dat de helft tot driekwart van het gas is verstookt en dat er van de opbrengsten nagenoeg niets over is [6]. Andere landen hadden de beschikking over olie, goud of andere belangrijke grondstoffen om hun financieringsprobleem op te lossen.
Het wondermiddel: de geldpers en de ontkoppeling van goud en geld
Zelfs met de groeiende economie en de toegenomen rijkdom had de middenklasse nooit de voortdurende toenemende geldhonger van de overheid kunnen stillen, zelfs niet waar haar bijdrage aangevuld kon worden met baten uit aardgas of andere grondstoffen. Maar al na de Eerste Wereldoorlog werd nog een derde inkomstenbron gevonden, een oplossing die grensde aan tovenarij: de geldpers. Door het aanzetten van de geldpers kon de benodigde geldhoeveelheid worden verruimd. Het werkte voor de financiering van de Grote Oorlog, het zou daarna moeten werken voor de financiering van de maakbare samenleving. Het leek bijna alsof er een kraan was ontdekt die naar believen kon worden opengezet.
Bijna – want verruiming van de geldvoorraad was alleen mogelijk door een eerst geleidelijke en daarna rigoureuze ontkoppeling van goud en geld. De goudstandaard begrensde de hoeveelheid geld die internationaal in omloop kon zijn. Ontkoppeling werd dus in de jaren na de Eerste Wereldoorlog het doel van de westerse politiek.
Voetnoten:
[1] Uit deze deelbelangen ontstonden drie hoofdstromingen in de politiek: de sociaal-democraten, de (sociaal) liberalen en de confessionelen. Deze stromingen zijn in de loop der tijd afgedreven van hun ideologische uitgangspunten. De sociaal-democraten hebben de verheffing van het volk vervangen voor de wens tot het bereiken van gelijke uitkomsten, de liberalen hebben het streven naar vrijheid voor het individu aangevuld met de wens tot ontplooiing van het individu en de confessionelen hebben hun idee van goed rentmeesterschap en subsidiariteit ingewisseld voor actieve ondersteuning en herverdeling van middelen. Alle drie deze stromingen hebben zich toegelegd op het in toenemende mate interveniëren in de samenleving om de door hen gestelde doelen ten uitvoer te brengen.
[2] Cijfers van U.S. Census Bureau
[3] The End of History and the Last Man, Free Press, 1992
[4] In het volgende hoofdstuk komt aan de orde hoe in een gemanagede economie economische groei mogelijk is.
[5] Bronnen: Adam Smith Institute en J.L. van Zanden en R.T. Griffiths, Economische geschiedenis van Nederland in de 20e eeuw, Utrecht: Aula, 1989. Dat de 52 procent in 2002 niet werd gehaald en de lasten ten opzichte van het nationale inkomen in de jaren negentig van de vorige eeuw snel daalden, komt alleen maar door de sterke groei van de productieve economie. De collectieve uitgaven groeiden in die tijd gewoon door, zij het minder sterk dan de productieve economie. Nu de productieve economie stagneert zullen we de komende jaren bij ongewijzigd overheidsbeleid een omgekeerd proces zien.
[6] In Noorwegen doen ze dat anders. Daar worden vanaf het begin de opbrengsten van de verkoop van olie in een apart fonds gestopt ter financiering van de vergrijzing.