Topbelegger Michael Burry waarschuwde halverwege dit jaar dat we ‘de grootste speculatieve zeepbel aller tijden’ meemaken op de beurs. Daar zijn we het mee eens. Ook waarschuwde deze baas van Scion Asset Management al diverse keren eerder voor de aankomende inflatie. Hij waarschuwde dat het uitdelen van coronacheques, de duizenden miljarden aan goedkoop geld die centrale banken en commerciële banken in het financiële systeem hebben gepompt, en het heropenen van grote delen van de economie de prijzen flink zouden gaan opdrijven. En dat had hij zeer goed gezien.
Burry kreeg bekendheid omdat hij ook het knappen van de huizenmarktbubbel zo’n vijftien jaar geleden voorzag en wiens persoon daarom een hoofdrol speelde in de bioscoopfilm ‘The Big Short’.
Maar onlangs ging Burry zo ver dat hij de huidige ontwikkeling van de inflatie in de VS vergeleek met Duitsland ten tijde van de Weimar republiek van de jaren ’20 van de vorige eeuw. En hierover hebben we wel onze grote twijfels. Want is dat wel zo? Om dat te achterhalen gaan we kijken wat er precies gebeurde in het Duitsland van toen. Waarom ging het land ten onder aan oorlog en aan hyperinflatie? En wanneer spreken we eigenlijk van hyperinflatie? Is de term niet zelf aan inflatie onderhevig?
Dagelijkse problemen
Berlijners pakten liever de taxi dan de tram omdat ze in de tram direct moesten betalen en in de taxi pas na afloop van de rit hoefden af te rekenen. Een dokter die naar een patiënt moest en de tram wilde nemen, moest echter huiswaarts keren. Door de kelderende mark was de prijs van een tramrit zo snel gestegen dat hij te weinig geld bij zich had om een kaartje te kunnen betalen.
Op 22 juli berichtte de Berlijnse correspondent van de Londense Daily Mail : ‘Ik was verbaasd toen ik vandaag merkte dat ik 24.000 mark moest betalen voor een broodje ham ,terwijl ik gisteren in datzelfde café voor een broodje ham slechts 14.000 mark kwijt was.’ Dezelfde dag berichtte The Times dat een grote menigte in Breslau ongeveer zestig winkels had geplunderd. Er werden duizend mensen gearresteerd. Om de orde te herstellen, moest de politie schieten met hun pistolen. Daarbij kwamen zes plunderaars omkwamen.
Zweig
Het drukken van papiergeld ging in een versnelling verder. Telkens weer kwamen er meer nullen op de bankbiljetten te staan en daalde de mark in waarde. Zweig vervolgt zijn verhaal:
‘Je betaalde in de tram met miljoenen, vrachtwagens transporteerden het papiergeld van de Rijksbank naar de banken, en veertien dagen later vond je biljetten van 100.000 mark in de goot, weggegooid door een bedelaar. Een veter kostte meer dan vroeger een schoen, nee, meer dan een luxe winkel met tweeduizend paar schoenen, de reparatie van een kapotte ruit kostte meer dan vroeger het hele huis, een boek meer dan vroeger de drukkerij met honderden machines. Voor 100 dollar kon je aan de Kurfürstendamm rijen huizen van zes verdiepingen kopen. Fabrieken kostten omgerekend niet meer dan vroeger een handkar. Halfvolwassen jongens die in de haven een vergeten kist zeep vonden, raceten maandenlang in auto’s rond en leefden als vorsten door elke dag een stuk zeep te verkopen, terwijl hun ouders, vroeger rijke mensen, als bedelaars rondliepen.
Speculanten stichtten banken en speculeerden in alle valuta’s. Boven hen allen uit verhief zich de figuur van de grootspeculant Hugo Stinnes. Hij maakte handig gebruik van de krach door op krediet alles wat maar te koop was, aan te schaffen: kolenmijnen en schepen, fabrieken en pakketten aandelen, kastelen en landgoederen, en alles eigenlijk voor niets omdat elk bedrag, elke schuld uiteindelijk niets waard bleek. Na korte tijd bezat hij een kwart van Duitsland, en pervers genoeg juichte het volk, dat in Duitsland altijd begeesterd raakt door zichtbaar succes, hem toe als een genie. Werklozen stonden bij duizenden op straat en balden hun vuisten tegen de woekeraars en buitenlanders in luxewagens, die een hele straat opkochten als een doosje lucifers.’
Nieuwe bankbiljetten
Eind juli 1923 verschenen er nieuwe bankbiljetten van tien miljoen, twintig miljoen en zelfs vijftig miljoen mark. Op 22 augustus verscheen het eerste honderd miljoen mark biljet. Op 1 september het eerste vijfhonderd miljoen biljet. De staatsschuld liep op naar 189.000 miljard. Daarvan was slechts 3 procent door belastingopbrengsten gedekt. De rest kwam rechtstreeks van de geldpersen waar 133 drukkerijen en tienduizend drukkers dag en nacht papiergeld drukten.
Als het drukken van geld ook maar twee dagen vertraagde, liep alles in het honderd. De bankbiljetten moesten in kisten, manden en wagens aangevoerd worden om de lonen uit te kunnen betalen. Elke ochtend verscheen in kranten een lijst met goederen en diensten, en de factor waarmee ze moesten worden vermenigvuldigd. Elk product of dienst had zijn eigen factor. Bij een tramkaartje bijvoorbeeld stond dan vermeld: 50.000 maal de normale prijs.
Confetti
Winkelen werd een tijdrovende en hopeloze bezigheid. Eerst moesten alle prijzen van de producten worden omgerekend naar de dagwaarde, daarna bij elkaar worden opgeteld, waarna met veel moeite de passende hoeveelheid geld bijeengesprokkeld kon worden. De Duitsers gebruikten al geen portemonnees of portefeuilles meer, omdat al dat papiergeld daar niet meer in kon. Zij gingen met koffers, kinderwagens en kruiwagens naar winkels toe om te betalen.
Klanten werden niet beroofd van hun geld maar van hun koffers en kinderwagens waarin ze het geld vervoerden. Het geld lieten de dieven liggen. Boeren, winkeliers en artsen weigerden nog langer geld, ‘confetti’ – zoals een Beierse boer het geld noemde – te ontvangen. Zij eisten goederen voor hun koopwaar en hun geleverde diensten. Iedereen weigerde te werken voor geld dat niets meer waard was. Buitenlanders exporteerden niet langer naar Duitsland, winkeliers verkochten steeds minder, boeren stopten met produceren en arbeiders stopten met werken. Winkeliers weigerden de waardeloze marken en accepteerden alleen nog maar Engelse ponden, Franse franken, Deense kronen of Nederlandse guldens.
Ruilhandel
Door deze stortvloed van geld liep de hele economie vast en verschenen er steeds minder producten op de markt. De enige manier om aan voedsel te komen was door te ruilen. Om in hun eerste levensbehoeften te voorzien, moesten veel Duitsers hun huisraad verpatsen. Kostbare bezittingen als goud, zilver en sieraden moesten er ook aan geloven. Maar deze brachten veel meer op omdat ze inflatiebestendig en daarom zeer gewild waren.
Lokale gemeenschappen begonnen hun eigen geld te drukken gebaseerd op goederen. Een schoenenfabriek bijvoorbeeld betaalde uit in tegoedbonnen. Deze konden dan bij de bakker worden ingeleverd voor een brood en bij de slager voor een stuk vlees. Het laatste was helemaal onbetaalbaar geworden. Vlees was zo schaars dat honden hun leven niet langer veilig waren en er volgens schatting in 1923 bijna 6.500 hun einde hebben gevonden op de Duitse eettafel.
Kredietverstrekkers merkten dat ze terugbetaald kregen in waardeloos geld. Hypotheekleningen werden in één keer afgelost met marken die niets meer waard waren. De Duitse rijksoverheid, staten en gemeenten zagen hun schulden als sneeuw voor de zon verdwijnen. Eerzame burgers moesten toezien hoe hun spaartegoeden, obligaties en pensioenen niets meer waard waren. Hun geloof in een rechtvaardige maatschappij werd zwaar aangetast.
Totale ontwrichting
Er was geen enkel toekomstperspectief meer. Dit leidde tot volkswoede, opstanden en chaos. De Duitsers waren wanhopig. Leven was gekkenwerk geworden, een nachtmerrie. Berlijn was een gekkenhuis met één en al chaos. Berlijners die de waarde van hun bezittingen zagen verdwijnen, verloren ook hun gevoel van eigenwaarde en hun besef van goed en kwaad. Het centrum van de stad leek een moderne versie van Dantes Inferno. Daar wemelde het van prostituees, nachtclubs en goktenten, waar geplunderd en gestolen werd, de misdaad welig tierde en velen aan de cocaïne of de morfine waren. En daartoe behoordeook een van de belangrijkste leiders van het komende nazi-regime: Hermann Göring. De criminaliteit was in tien jaar tijd verdrievoudigd. De hyperinflatie had de maatschappij totaal ontwricht.
Intussen was de koopkracht van het salaris nog maar een schijntje van dat van voor de oorlog. Op 1 november 1923 verschenen de eerste één biljoen, vijf biljoen en tien biljoen biljetten.Miljoenen Duitsers zaten zonder werk, zonder overheidssteun en zonder voeding, terwijl de boeren grote voorraden voedsel achterhielden omdat ze dat niet wilden verkopen voor marken die toch niets waard waren. In Berlijn was al geen brood meer te krijgen omdat de bakkers geen bloem meer kregen aangeleverd.
De middenklasse was verpauperd en gedemoraliseerd. De mensen uit de middenklasse waren materieel gezien net zo slecht af als de arbeiders en de proletariërs. En misschien nog wel slechter want zijn konden zich totaal niet vinden in hun levensvisie en identificeren met hun politieke visie van socialisme en communisme. Zij hadden hun geloof in een rechtvaardige samenleving verloren, hun vertrouwen in hun burgerzin en zelfredzaamheid, en hun hoop op een goede toekomst. Zij geloofden nergens meer in, hoopten nergens meer op en respecteerden niemand meer.
Het dieptepunt
Adolf Hitler dacht van deze noodsituatie gebruik te kunnen maken door op 8 november vanuit München een staatsgreep te plegen, die echter mislukte. Van 10 tot 16 november was de chaos compleet. De drukkers staakten, er verschenen geen kranten en iedereen verstoken bleef van nieuws en van de laatste officiële consumentenprijzen. Op 20 november 1923 bereikte de mark zijn dieptepunt toen 1 dollar was gestegen naar 4.200 miljard mark en één ounce goud naar 63.000 miljard.
Op dat moment besloot de Reichsbank de koers van de mark niet verder te laten afglijden en riep de Duitse regering een nieuwe munteenheid in het leven: de zogenoemde Rentenmark. Ook werd Havenstein, de president van de Reichsbank, vervangen door dr. Hjalmar Schacht, die verklaarde dat de mark zo waardeloos was geworden dat één ei op dat moment net zoveel kostte als vijfhonderd miljoen eieren vijf jaar daarvoor. Tegen inlevering van duizend miljard rijksmarken kreeg men één Rentenmark. Het was geen toeval dat de conversie plaatsvond bij een dollarkoers van 4.200 miljard marken want nu hoefde men slechts 12 nullen weg te strepen om de dollar weer op zijn vooroorlogse koers van 4 mark 20 terug te brengen.
De oude rijksmark bleef nog een tijd tegelijk met de nieuwe Rentenmark in omloop. De Duitse regering nam verder enkele klassieke maatregelen waardoor het vertrouwen van de bevolking in het geldstelsel kon herstellen. Het drukken van bankbiljetten werd aan banden gelegd en streng gecontroleerd. de rente steeg tot meer dan 10 procent per maand, bezuinigingen werden doorgevoerd en er kwam een nieuwe regeling voor het innen van belastingen.
Het herstel
De Britse gezant in Berlijn schreef in zijn dagboek:
‘Zelfs de fanatiekste voorstanders van de stabilisering hebben niet op zulke resultaten durven hopen.De levensmiddelen in de grote steden zijn plotseling volop voorradig. Aardappelen en graan worden in grote hoeveelheden op de markt gebracht terwijl boter, vroeger alleen in de betere stadswijken verkrijgbaar, nu overal, zij het tegen vrij hoge prijzen, aanwezig is. De abattoirs hebben het druk – van overal komen ladingen vee. De lange rijen voor de slagerijen en de levensmiddelenwinkels zijn verdwenen. De economische ontspanning heeft ook een politieke rust meegebracht. Over dictatuur en staatsgrepen wordt niet meer gesproken, en zelfs de extremisten van links en rechts zijn opgehouden onrust te stoken.’
Door de invoering van de Rentenmark kregen de Duitsers weer vertrouwen in het geldsysteem, niet zozeer vanwege de nieuwe munt als wel omdat de overheid was gestopt met het onbeperkt geld drukken. Daardoor behield het zijn waarde en wilden de Duitsers er niet zo snel mogelijk vanaf. Ze waren weer bereid voor geld spullen te leveren en aan het werk te gaan.
Bovendien namen de Amerikanen in 1924, onder leiding van Charles D. Dawes het naar hem vernoemde Dawes-plan aan, die de Duitsers van nieuwe leningen voorzag. Amerikaans kapitaal ging weer naar Duitse staatsleningen en Duitse bedrijven toe.
De gebeurtenissen van 1921 -1923 hebben tot op de dag van vandaag diepe sporen nagelaten bij de Duitsers in hun denken over geld. Sinds deze traumatische gebeurtenis zijn zij de felste bestrijders van inflatie. Daardoor is de Duitse mark sinds de Tweede Wereldoorlog een van de meest waardevaste valuta’s in de wereld geworden. En daarom willen de Duitsers ook dat de euro een waardevaste munt blijft.
Conclusie
Uit de beschrijving hierboven mag duidelijk zijn dat de vergelijking van de hyperinflatie in Duitsland toen niet te vergelijken is met die van de VS nu. Bij hyperinflatie is de hele maatschappij doorgedraaid. En al helemaal niet wanneer we bedenken dat er pas sprake is van hyperinflatie bij meer dan 50 procent inflatie per maand, op jaarbasis dus 600 procent. En dat is totaal niet het geval.
Bovendien kelderde destijds de Duitse mark als een baksteen tegenover alle valuta's. En uit onderstaande grafieken blijkt duidelijk dat dit niet het geval is met de Amerikaanse dollar. Integendeel zelfs. Sinds het begin van dit jaar is de dollar niet alleen sterk gestegen, maar ook sterk gestegen tegenover alle belangrijke valuta's in de wereld.
En tenslotte wilde iedereen in Duitsland in 1923 zo snel mogelijk van zijn papiergeld af, terwijl de dollar nu mondiaal nog erg gewild is, ook omdat het de mondiale reservevaluta is. Als eerste zullen zwakke munten in de periferie ten onder gaan, zoals nu de Turkse lira. Als de dollar verder stijgt in waarde, zullen steeds meer landen en partijen die geleend hebben in dollars het moeilijk krijgen. Pa op het allerlaatst zal de dollar het zelf moeilijk krijgen.
Kortom, het is duidelijk dat niet het geld in de VS aan hyperinflatie onderhevig is, maar de term hyperinflatie zelf aan inflatie onderhevig is.