De Nederlandse overheid heeft in de laatste week van mei met groot succes voor het eerst een ‘groene’ staatslening uitgegeven. De vraag naar de lening onder institutionele beleggers was zo groot, dat er drie keer meer geld kon worden opgehaald. Naast het positieve element van betoonde maatschappelijke betrokkenheid – in dit geval rondom het thema klimaatverandering - moeten we echter ook kijken naar de minder positieve kanten van het succes.
Door in te zoomen op de achterliggende oorzaak van het succes wordt duidelijk dat er sprake is van een tot nadenken stemmende trend: overheden spelen een steeds dominantere rol in de allocatie en besteding van het belegd vermogen en daarmee in de ordening van onze samenleving. Om twee redenen is dat problematisch.
Ontwikkeling verzorgingsstaat
Voor de meesten van ons zal niet meteen duidelijk zijn dat er een directe link is tussen het succes van de groene lening - en staatsleningen in het algemeen - en de stagnatie van het bancaire en financiële systeem sinds de kredietcrisis van 2008. Tot de kredietcrisis waren banken en financiële instellingen in staat de brede vraag naar leningen te faciliteren.
De financiële sector werd steeds efficiënter in het toewijzen van belegd vermogen en het creëren van nieuw krediet na opeenvolgende rondes van de- en re-regulering in de jaren tachtig. Overheden gingen hiertoe over, omdat ze zelf veel geld nodig hadden om aan hun sociale verplichtingen te kunnen voldoen, terwijl de belastinginkomsten door een stagnerende wereldeconomie daalden.
Staatsobligaties als veilig onderpand
Financiële markten werden steeds meer als bondgenoot omarmd. De rol van de staatslening is daarbij cruciaal gebleken. Beleidsmakers stemden ermee in dat de staatslening van kredietwaardige landen door financiële partijen kon worden gebruikt als veilig onderpand bij financiële transacties. De staatslening werd zo een spil in de steeds omvangrijker mondiale geld- en kapitaalmarkt. Niet alleen in goede, maar ook in slechte tijden.
De crisis van 2008 deed het financiële systeem op de grondvesten schudden. Overheden schoten de financiële sector met belastinggeld te hulp en er ontstond een grote vlucht naar de veiligheid van staatsleningen. Nadat het systeem was gestabiliseerd, bleken bedrijven en consumenten minder geneigd om nog veel te lenen. Om de economie te stimuleren namen overheden deze rol dan ook op zich. Overheidsschulden namen wereldwijd flink toe, geholpen door een banksector die door strengere regulering en een verhoogd risicobesef liever geld leenden aan deze overheden, dan aan het bedrijfsleven.
Al met al bleef de economische groei achter, terwijl de mondiale schuldomvang sinds 2008 flink toenam. De risico’s in het financiële systeem zijn nog steeds groot en de nervositeit neemt toe, onder andere door de toegenomen handelsspanningen tussen de VS en China.
Omdat de staatslening nog steeds wordt gezien als meest veilige belegging, is de vraag ernaar onverminderd groot. Het is in dit klimaat dat de Nederlandse overheid geld kon ophalen voor een groene lening. Om de economie te stimuleren neemt bij internationale organisaties als het IMF, de OESO en de BIS bovendien de roep om fiscale stimulering weer toe.
Groeiende rol voor de overheid
Twee problemen dienen zich aan. Ten eerste is er in deze situatie sprake van een overheid die zich steeds meer gaat bemoeien met de inrichting en ordening van de samenleving, niet alleen op het gebied van klimaat, maar ook maatschappelijk en economisch. Deze neiging zit namelijk al ingebakken in de bureaucratische aansturing van de samenleving. De publieke sfeer drijft dan als het ware de private sfeer in het nauw, dit effect wordt door economen ook wel ‘crowding out’ genoemd.
Deze ontwikkeling is verstikkend en zet de maatschappelijke verhoudingen op scherp. Mensen en organisaties die direct of indirect een band hebben met de overheid – als bestuurders, werknemers, opdrachtgevers of voor een uitkering of subsidie - profiteren en kunnen invloed uitoefenen.
Onderwerpen die sterk leven in de hoofden van de publieke bovenlaag, zoals klimaatverandering, staan dan ook bijna vanzelfsprekend hoog op de politieke agenda. Mensen die minder toegang hebben tot de netwerken van bestuurlijke beslissers of een zelfstandig economisch bestaan proberen te handhaven buiten de overheid om hebben het nakijken. Zet deze trend door, dan is verdere maatschappelijke polarisatie is niet ondenkbaar.
Kwetsbaar fundament
Een tweede probleem van toenemende afhankelijkheid van fiscale stimulering is dat de bestendigheid en bestuurbaarheid van de samenleving steeds meer leunt op het vertrouwen dat de financiële sector heeft in de waarde van staatsleningen. Door deze vervlechting van bestuurlijke en financiële belangen leven we in een wereld van T.I.N.A.; 'There Is No Alternative'. De status quo komt in gevaar als de voorwaarden voor het vertrouwen wegvallen. Te denken valt aan een nieuwe mondiale economische, financiële of monetaire crisis, oplopende geopolitieke spanningen, maar ook de hierboven geschetste maatschappelijke polarisatie.
Het is vanuit deze optiek niet zo vreemd dat de gele hesjes in Frankrijk en opkomende populistische politieke partijen worden gezien als een gevaar voor de samenleving. Onze verzorgingsstaten zijn in toenemende mate afhankelijk van stabiele financiering, terwijl stabiele financiering afhankelijk is van een bestuurlijke elite die de maatschappelijke status quo kan handhaven. Valt het vertrouwen linksom of rechtsom weg, dan is er al snel sprake van een crisis van de verzorgingsstaat.
Deze twee samenhangende ontwikkelingen stemmen tot nadenken. We hebben eerder kunnen aanschouwen wat de gevolgen zijn voor een land dat de bestuurlijke status quo boven de belangen van een steeds groter deel van de bevolking plaatst: de verstarring en uiteindelijk plotselinge implosie van de Sovjet-Unie. Draagt het handhaven van de status quo bij ons op termijn ook het zaad van de eigen ondergang?
Sander Boon, politicoloog