Afgelopen jaren heb ik verschillende keren geschreven over politieke en maatschappelijke kwesties die ons bezighouden. Denk bijvoorbeeld aan de groeiende tweedeling in de samenleving tussen rijk en arm en aan de groeiende kloof tussen de politieke elite en de bevolking. De coronapandemie heeft deze trends verder versterkt en naar de voorgrond gebracht. De kloof tussen elite en bevolking is er alleen maar groter door geworden, zo analyseerde een insider bij een bijeenkomst van het World Economic Forum.
In 2016 schreef ik al een essay over deze ontwikkelingen. Het is een politiek-economische analyse die tracht bloot te leggen hoe de strijd is ontstaan tussen het opkomende populisme en de naar status-quo strevende politieke en economische mondiale elite. De coronacrisis is er natuurlijk niet in verwerkt, maar wel wordt duidelijk dat de elites deze crisis hebben aangegrepen om hun macht te consolideren en waar mogelijk uit te breiden. Hieronder volgt het artikel in ongewijzigde vorm.
In 2015 overleed Ludvík Vaculík in Praag op 88-jarige leeftijd. Hij was een Tsjecho-Slowaaks dissident die in juni 1968 het document 'Tweeduizend woorden' schreef. Het was een aanklacht tegen de corruptie en inertie van de communistische partij. Het document gaf toenmalig President Alexander Dubcek aanleiding om verder te gaan met de Praagse Lente. Aan deze hervormingsperiode met grotere vrijheden kwam in augustus 1968 een abrupt einde door de inval van troepen van het Warschau Pact onder leiding van de Sovjet-Unie. Vaculík stelt in zijn essay dat de Praagse Lente en de hervormingen begonnen, niet omdat er een bestuurlijke wens tot verandering was, maar juist doordat economische stagnatie hervorming onvermijdelijk maakte.
In 1977 schreef mededissident en latere President van Tsjechië, Vaclav Havel, zijn politieke pamflet 'Poging om in de waarheid te leven'. In dit pamflet kwam hij tot de conclusie dat het communisme uiteindelijk onvermijdelijk (en bloedeloos) ten onder zou gaan. Hij voorzag dat mensen zich uit onvrede zouden gaan organiseren in parallelle samenlevingen, met als uiteindelijke gevolg het leegbloeden van het onderdrukkende en op status quo gerichte bestuurlijke systeem. Het communisme in de Oostbloklanden implodeerde uiteindelijk in 1989 – bloedeloos - zoals Havel tien jaar eerder in zijn pamflet voorzag. Het pikante is dat hij in het pamflet observeerde dat het Westerse politieke bestuurssysteem niet fundamenteel afweek van dat in de Oostbloklanden. Hij voorzag om deze reden op de langere termijn ook in de Westerse democratieën een legitimiteitscrisis.
De observaties van beide dissidenten zijn voor ons Westerlingen actueler dan we misschien beseffen. Het Westerse politieke systeem gaat namelijk gebukt onder dezelfde kwalen als destijds het Oostblok. Wie de berichtgeving dagelijks volgt, observeert overal in de Westerse democratieën onderhuidse onvrede bij het publiek. Acht jaar na de crisis voeren centrale banken nog steeds een ongekend ruim monetair beleid, maar de economie stagneert of groeit moeizaam, de werkloosheid blijft hoog en economische hervormingen worden marginaal en gebrekkig uitgevoerd. Corruptie dan wel verwijtbaar bestuurlijk falen blijken aan de orde van de dag. Er is sprake van een draaideurcarrousel van politieke, maatschappelijke en financiële functies, waardoor de bestuurlijke bovenlaag zichzelf (nog) uit de wind kan houden. Er zijn twee krachten die op elkaar botsen: de wetgevende en uitvoerende macht die steeds meer samenvalt, en een duidelijk waarneembare afkeer hiertegen in de samenleving. Voorgenomen beleid herziet niet de bureaucratie: de bureaucratie zelf vernieuwt en vermeerdert zich bij veranderend beleid, reden waarom de overheid steeds minder wordt vertrouwd.
Jongeren keren zich met behulp van nieuwe technieken en internet steeds meer af van gemeenschappelijke regelingen en in ons land doet een snelgroeiende groep ZZP’ers niet langer mee aan de verplichte deelname aan sociale verzekeringen en pensioenen. Het vanzelfsprekende gezag waarop de politieke en bestuurlijke bovenlaag lange tijd kon bogen is tanende. Traditionele belangenvertegenwoordiging in de politiek heeft steeds minder vaste aanhang. De kiezer zweeft tussen verkiezingen van de ene naar de andere partij. Burgers mogen wel stemmen, maar kunnen niet kiezen. Na de verkiezingen gaan de verkiezingsbeloften in de onderste lade. Op het politieke vlak kent men in de VS de Tea Party en de opkomst van populist Donald Trump, in Engeland UKIP, in Frankrijk het Front National en in ons eigen land hebben we de PVV. Zelfs in het politiek stabiele Duitsland roert zich inmiddels de snel opkomende AfD. Al deze bewegingen kunnen worden beschouwd als uitdrukking van onvrede over de huidige politieke en economische koers.
Door iets verder terug te kijken in het verleden en terug te grijpen op de inzichten van de genoemde dissidenten kan de oorzaak van de legitimiteitscrisis van de Westerse democratieën worden achterhaald.
Hemel op Aarde
De uitvinding van de boekdrukkunst staat aan de basis van de machtsverschuiving van het centrale kerkelijke gezag naar meer vrijheid voor iedereen. De Verlichting, de snelle verspreiding van wetenschappelijke kennis, opbloeiende handel en groeiende welvaart waren alle het resultaat van deze ontdekking. Paradoxaal genoeg zorgden deze ontwikkelingen de afgelopen eeuw echter ook voor de gestage opkomst van dogmatische bewegingen (ditmaal zonder God) die de productiemiddelen tot een gemeenschappelijk eigendom wilden maken. Door de toename van kennis werd de menselijke rede en ratio steeds invloedrijker. Dit creëerde bij intelligentsia de idee van ongekende mogelijkheden van maatschappelijke vooruitgang. Zou het mogelijk zijn om een ideale samenleving te creëren volgens een vooraf uitgedacht plan? Was het misschien zelfs mogelijk om een ware hemel op aarde te scheppen? Met deze gedachten werd de behoefte aan een rationele ordening van de samenleving steeds groter.
Zowel in de VS als in Europa was er eind 19e, begin 20e eeuw sprake van een geleidelijke cultuuromslag, van conservatieve laissez faire naar vooruitgangsgeloof en een progressieve politiek van maakbaarheid van de samenleving. Toen na de Eerste Wereldoorlog door monetaire beleidsfouten de economie niet op gang kwam en landen niet meer vanzelf de economische crises te boven kwamen, verloor de nog aanwezige klassiek liberale grondhouding snel terrein. Communisme, socialisme en de milde variant sociaaldemocratie werden snel populair en dominant. De afgelopen eeuw is in elk land waar een van deze ideologieën werd toegepast zonder uitzondering sprake geweest van een gestage toename van de absolute en relatieve omvang van de overheid. De Westerse sociaaldemocratie en zijn verzorgingsstaten – of we het nu hebben over de Amerikaanse of de Duitse variant - staan daarmee ver weg van het laissez faire liberalisme van een eeuw geleden en het kapitalisme in zuivere zin.
De sociaaldemocratie kan worden gekarakteriseerd als een politiek bestel dat een groot deel van het economisch bezit door middel van (vaak hoge en progressieve) belastingen int en herverdeelt. In de praktijk kunnen ook het utilitaristische sociaalliberalisme en de christendemocratie hiertoe worden gerekend. Door de bank genomen heeft de ideologie die minder gebruik maakt van dwang ter verwezenlijking van het ideaal de grootste overlevingskans. Economische vrijheid is daarbij instrumenteel. Toen bijvoorbeeld in 1921 het communisme in Rusland dreigde uit te draaien op een economische en humanitaire ramp, gaf Lenin met zijn Nieuwe Economische Politiek aan boeren het recht om een klein percentage van de productie zelf te behouden om te consumeren of te verhandelen. Een economische opleving en in de kiem gesmoorde sociale onrust waren het directe gevolg. Van de ideologieën heeft de sociaaldemocratie burgers verreweg de meeste economische vrijheid gegeven.
‘We are all Keynesians now’
De vrijheid in de sociaaldemocratie kon worden betaald met geleend geld. Door steeds meer te lenen konden zowel de economie als de verzorgingsstaten groeien. Hiertoe was het wel noodzakelijk dat de monetaire en financiële spelregels werden veranderd. Overheden gaven centrale banken steeds ruimere bevoegdheden om in de financiën te kunnen voorzien. Daartoe gingen zij over tot het oprekken van de discipline die het monetaire goud oplegde. Dat begon bij aanvang van de Eerste Wereldoorlog in 1914 en werd definitief toen de band met goud en geld in 1971 werd doorgesneden. Deze aanpassingen gingen ogenschijnlijk niet ten koste van de reële economie. Integendeel zelfs. Door het geleidelijk loslaten van monetaire discipline, konden banken steeds ruimer kredieten verstrekken aan zowel publieke als private sector, met een groeiend gevoel van welvaart als gevolg. Op langere termijn werd echter zichtbaar dat ruimere kredietverlening omsloeg in overkreditering en bubbelvorming en daaropvolgende financiële en economische crises.
Tegen deze achtergrond won in de jaren dertig van de vorige eeuw in academische kringen een theorie snel aan populariteit: 'keynesianisme'. Volgens deze theorie, genoemd naar de bekende Britse econoom John Maynard Keynes, speelde niet overkreditering, maar een wegvallende vraag de economieën parten. Deze weggevallen vraag moest volgens Keynes worden opgevangen door overheidsinvesteringen. Door deze anticyclische interventie zou de economie uiteindelijk vanzelf weer autonoom gaan groeien. Deze economische theorie sloot erg goed aan bij de wens van politici om te interveniëren in de maatschappelijke verhoudingen.
In het jaar dat de rol van monetair goud definitief was uitgespeeld schijnt de Amerikaanse President Richard Nixon te hebben gezegd ‘We are all Keynesians now!’. De staatsobligatie werd het nieuwe anker van het monetaire systeem. Vanaf dat moment is elke Westerse democratie overgegaan tot het uitbreiden van de verzorgingsstaat. Het gevolg was echter dat landen te maken kregen met scheve handels- en betalingsbalansen, permanente begrotingstekorten, en een financieel systeem dat werd gebruikt om deze begrotingstekorten te financieren. Langzaam maar zeker is de financiële sector veel te groot geworden ten opzichte van de reële economie.
Een wereldwijd financieel casino
De al eerder ingezette tendens van banken als intermediairs van spaargeld naar banken als geldvermeerderaars werd vanaf begin jaren ‘80 wereldwijd volledig omarmd. Banken werden door de kredietscheppende functie steeds minder afhankelijk van spaargeld, ze konden krediet creëren op basis van solide onderpand. Bancaire toezichthouders deden een duit in het zakje door de obligaties van stabiele landen als risicovrij aan te merken. Staatsobligaties werden in de rol van veilig onderpand het nieuwe goud in het financiële systeem. De financiële sector kreeg bovendien een enorme impuls door een combinatie van factoren: afnemende geopolitieke spanningen door de val van het communisme, de ICT-revolutie die complexe financiële producten mogelijk maakte, opbouw van financiële reserves door demografische rugwind en toetreding van China tot de wereldhandelsgemeenschap (WTO). Het vertrouwen in een rooskleurige economische toekomst was zo groot, dat mensen steeds meer schulden op zich namen.
Creëren van geld en krediet uit het niets heeft echter een prijs. De financiële economie is in de loop der jaren steeds instabieler geworden. Door de grote vraag naar veilige en renderende staatsobligaties konden kredietwaardige overheden jaarlijks meer besteden dan zijn binnen kregen aan belastingen. Door koersstijgingen in de obligatiemarkten is de afgelopen jaren de effectieve rente over de hele linie omlaaggegaan. De gedaalde rente noopte tussenpersonen in de financiële industrie steeds meer risico te nemen om geld te laten renderen. Nieuwe financiële producten moesten worden geconstrueerd om aan de vraag naar veilig onderpand te voldoen, terwijl in de zoektocht naar rendement beleggingen steeds vaker met vreemd vermogen werden gefinancierd en de financiële hefboom steeds groter werd. Door deze ontwikkelingen zijn de financiële markten verworden tot een wereldwijd financieel casino. De crisis van 2007/ 2008 was een keerpunt.
Ondanks alle onorthodoxe steunmaatregelen is er anno 2016 nog geen sprake van autonome economische groei, terwijl met name de publieke schulden sinds de crisis aanzienlijk zijn toegenomen. Centrale banken vormen vooralsnog de kurk die een opnieuw oplaaiende financiële crisis in de fles houdt. Maar zij twijfelen echter in toenemende mate aan de eigen effectiviteit. Langzamerhand groeit het besef dat centrale banken niet op eigen kracht in staat zijn om de economie op gang te krijgen. De liquiditeit die zij bieden is niet die waar de financiële markt behoefte aan heeft. Het gevaar ligt op de loer dat markten het vertrouwen in het monetaire beleid van centrale banken zullen verliezen. Dat is zeer gevaarlijk, want een functionerend geldsysteem is net zo belangrijk voor de economie als de bloedsomloop voor het lichaam.
Gevarenzone
Om het uitgavenpatroon en interventies in de samenleving te kunnen handhaven, hebben wetgevers banken en andere financiële instellingen in de positie gebracht waarin overkreditering en het nemen van grote risico’s erg lucratief werden. Financierbaarheid van permanente begrotingstekorten blijkt echter zonder nadelige effecten niet mogelijk. In de huidige politiek economische constellatie moeten financiële excessen op de koop toe worden genomen omdat de discipline binnen dit op kredieten en impliciete garanties gebaseerde systeem niet is te handhaven. De wijze waarop ons monetair en financieel systeem in elkaar steekt, is daarmee integraal onderdeel van het probleem waar de Westerse democratieën mee kampen. We zitten mondiaal allemaal in hetzelfde schuitje.
Overheidsbestedingen in de Westerse wereld variëren inmiddels tussen de 40% en 55% van het bruto binnenlands product. Deze enorme omvang heeft een grote economische en maatschappelijke impact. Dat we de financiële en economische kant van de sociaaldemocratie zijn gaan vereenzelvigen met kapitalisme (soms ook neoliberalisme genoemd), verheldert de zaak niet. De nadelige economische en maatschappelijke effecten van een instabiel financieel systeem en een omvangrijke bureaucratie worden nu ten onrechte geschoven op het conto van falend kapitalisme. De overheid heeft zichzelf hierdoor in een onmogelijke positie gemanoeuvreerd. De bevolking verwacht dat de economische stagnatie wordt verholpen door de sector die er zelf aan ten grondslag ligt. Dit is gevaarlijk omdat het een sluimerende en groeiende onvrede onder de bevolking aanwakkert en de overheid dwingt steeds meer macht naar zich toe te trekken om overeind te kunnen blijven. De politiek kan niet altijd even transparant zijn over de beweegredenen van genomen maatregelen. En dit roept bij burgers vervolgens weer onvrede op.
Transitie
Vaculík en Havel zouden niet verbaasd zijn over de sluimerende onvrede in het Westen. De aan het communisme verwante sociaaldemocratie overleefde door een surplus aan vrijheid, maar het is eveneens een centraal aangestuurd bureaucratisch systeem waar maar weinig politieke invloed op kan worden uitgeoefend. Ondanks dat het burgers meer vrijheid gaf, blijkt de financiering ervan ook nadelige effecten te hebben. Afgeven op het falende kapitalisme, klagen over de hoogte van bankbonussen, risicovol gedrag en giftige financiële producten getuigt dan ook van krokodillentranen en gebrekkig historisch besef. De huidige economische stagnatie en maatschappelijke onvrede is terug te voeren op het (dis)functioneren van het systeem en kan worden opgevat als de legitimiteitscrisis van de sociaaldemocratie.
Het wordt tijd dat politici en bestuurders dit gaan inzien en aansluiting gaan vinden bij de reeds ingezette maatschappelijke veranderingen. Die wijzen namelijk al langer in een andere richting. De vanzelfsprekendheid waarmee rechten werden toebedeeld en verantwoordelijkheden werden overgenomen van individuen en families is niet meer van deze tijd. De omvang en het takenpakket van de overheid moeten worden teruggebracht naar normale proporties, zodat er werkelijk kan worden gesneden in overbodige regels en bureaucratie. Ook meer directe vormen van democratie kunnen van grote waarde zijn. Vrijheid en verantwoordelijkheid moeten weer worden gelegd daar waar ze goed gedijen, alleen dan kan er weer iets gaan ontstaan dat ons is ontglipt: een samenleving.
Hoewel er binnen de politieke constellaties in Europa en de VS wel hervormingsgezinden te vinden zijn, weten zij toch niet goed aansluiting te vinden bij de maatschappelijke veranderingen. Structurele politieke en economische hervormingen – noem het een Westerse Lente – zijn echter ook om een andere reden hard nodig. Mocht het pad van hervormingen namelijk niet worden gevonden, dan is de kans groot dat door economische stagnatie ergens de komende jaren het vertrouwen in de houdbaarheid van de collectieve schuldenlast wegvalt. Er komt dan een abrupt einde aan de financierbaarheid van het westerse verzorgingsstaatmodel. Het kan de opmaat zijn naar maatschappelijke instabiliteit en politieke omwentelingen. Of zelfs revoluties. Die begonnen namelijk vaak als de schatkist leeg was.