In veel economische lesboeken worden de rol van banken omschreven als tussenpersoon in financiële transacties, maar dat is volgens professor Richard Werner een foutieve benadering. In het volgende interview legt hij uit dat banken geen bestaand geld uitlenen aan huishoudens en bedrijven, maar dat ze simpelweg nieuw krediet creëren zodra iemand zijn handtekening zet onder een lening.
Dit soort bankkredieten vormen meer dan 95% van de geldhoeveelheid in een moderne en ontwikkelde economie, maar eigenlijk bestaan deze tegoeden alleen in elektronische vorm op een bankrekening. Op dezelfde manier is het geld op een bankrekening niets meer of minder dan een vordering op de bank. Dit geld wordt niet apart gezet door de bank en wordt ook niet door de bank gebruikt om rechtstreeks weer uit te lenen aan haar klanten.
Productieve versus onproductieve leningen
Volgens Richard Werner zou er een onderscheid gemaakt moeten worden tussen productieve en onproductieve kredieten, omdat er een sterke correlatie bestaat tussen kredietverlening en de prijsontwikkeling van aandelen, vastgoed en andere activa. Wanneer een bank een lening verstrekt voor een productief doel - dat wil zeggen dat er meer goederen of diensten mee gecreëerd worden - dan hoeft dat geen prijsopdrijvend effect te hebben op de economie als geheel. Die situatie verandert wanneer banken krediet verstrekken voor bijvoorbeeld de aankoop van financiële activa als aandelen of vastgoed. In dat geval neemt de productiviteit van de economie niet toe, maar de totale geldhoeveelheid wel. Daardoor ontstaan financiële zeepbellen zoals de aandelenbubbel van 1929, de dotcombubbel van 2000 en de vastgoedbubbel van 2008.
De geldcreatie moet volgens Werner zoveel mogelijk in harmonie blijven met de groei van het aantal goederen en diensten in de economie. Dat is volgens hem mogelijk wanneer banken zich beperken tot kredietverlening voor productieve doeleinden, omdat de economie dan veel minder last heeft van de zogeheten boom-bust cyclus en periodes met hoge inflatie. Een bijkomend voordeel is dat banken met productieve leningen minder risico lopen, omdat deze zichzelf terugverdienen en makkelijker terugbetaald kunnen worden. Wanneer banken overwegend kredieten verlenen voor bijvoorbeeld hypotheken nemen ze veel meer risico, omdat de onderliggende waarde geen inkomsten genereert waarmee de lening terugbetaald kan worden. Daalt de waarde van het onderpand, dan kunnen de kredietnemer en de bank in de problemen komen.
Meer kleine banken en beter toezicht
Richard Werner waarschuwt voor de negatieve effecten van een te grote machtsconcentratie van banken binnen dit financiële systeem. Zo komen grote banken eerder in de verleiding om onverantwoorde risico's te nemen. Binnen een stelsel van veel kleine spaarbanken worden minder risico's genomen, omdat er dan een meer directe relatie bestaat tussen de bank en haar klanten. Als voorbeeld noemt Werner de situatie in Duitsland, waar de meeste spaartegoeden geparkeerd staan bij meer dan duizend kleine lokale en regionale spaarbanken. Deze banken nemen minder risico's en vormen door hun geringe omvang ook niet meteen een gevaar voor de stabiliteit van het financiële systeem als geheel wanneer zij in de problemen komen.
Het toezicht op de financiële sector is volgens Werner niet adequaat, omdat deze gebaseerd is op de aanname dat banken de rol van tussenpersoon vervullen. De regels voor banken zouden verder aangescherpt moeten worden, bijvoorbeeld door niet langer kredieten te verlenen voor transacties die geen bijdrage leveren aan de productiviteit van de economie. Zo zouden banken volgens Werner geen krediet meer moeten verstrekken voor financiële transacties. Beleggers die met geleend geld willen beleggen zouden daarvoor geld moeten lenen op de secundaire markt, dus van andere beleggers en spaarders en niet van banken.
Dit artikel van Geotrendlines verscheen eerder bij Goudstandaard