Precies driehonderd jaar geleden vond de eerste grote kredietcrisis plaats. Dat was door toedoen van John Law die in Frankrijk probeerde de band tussen goud en geld los te koppelen en over te gaan op papiergeld. Wat een prachtig idee leek en in eerste instantie leek te werken, bleek echter uit te lopen op een groot monetair drama. Vooral voor de bezitters van staatsobligaties.
Ook economisch liep het uit op een grote mislukking, waardoor Frankrijk in een economische depressie belandde die de gehele achttiende eeuw zou voortduren. In deze driedelige serie gaan we uitvoerig in op dit uiterst belangrijke onderdeel van de monetaire geschiedenis. In deze driedelige serie gaan we uitvoerig in op dit uiterst belangrijke onderdeel van de monetaire geschiedenis. Klik hier voor het eerste deel.
Mississippi Compagnie
Louisiana was een kolonie van Frankrijk die destijds ruim een derde van het Noord-Amerikaanse grondgebied vormde. Law wilde dat zijn Mississippi Compagnie dezelfde betekenis voor Frankrijk zou krijgen als de Verenigde Oost-Indische Compagnie voor de Nederlanden had en de East India Company voor Groot-Brittannië. En evenveel winst zou maken. Er werd gefluisterd dat de kolonie een nieuw El Dorado was. Ook de officiële krant van Frankrijk, de Nouveau Mercure, publiceerde lovende berichten uit de kolonie. Een artikel uit september 1717 sprak van een wonderland dat bulkte van goud- en zilvererts, en andere metalen als koper, lood, enzovoort.
De compagnie startte met een kapitaal van honderd miljoen livres, in de vorm van 200.000 aandelen van elk vijfhonderd livres. Net als bij de oprichting van Laws bank moest een kwart contant worden betaald, de rest met billets d’états. Law wist een aantal monopolies op het gebied van de koloniale handel te bemachtigen, waardoor hij bij het publiek grote winstverwachtingen wist te wekken voor zijn onderneming.
Ook had hij intussen enkele bekwame en ervaren directeuren aangesteld en waren er enkele schepen gehuurd en nieuw gebouwd, zodat eind 1718 een dozijn schepen op Louisiana voeren. Bij elke uitbreiding van de activiteiten volgde een nieuwe uitgifte van aandelen, waarbij Law de aandeelhouders een dividend van 12 procent in het vooruitzicht stelde. Dit maakte de aandelen tot een gewild artikel. Er was echter één voorwaarde: inschrijvers moesten vier aandelen bezitten om in aanmerking te komen voor een nieuw aandeel. Deze eis stimuleerde de vraag naar aandelen nog meer.
Geldgroei
De tweede emissie in juni 1719 bestond dan ook uit 50.000 aandelen die elk 550 livres moesten kosten. Een maand later volgde een derde emissie van opnieuw 50.000 aandelen, maar dit keer tegen een prijs van 1.000 livres. Bovendien moesten inschrijvers nu vier aandelen van de eerste emissie bezitten en één van de tweede emissie om in aanmerking te komen voor een nieuw aandeel. De betaling bij elke aandelenemissie bleef dezelfde: in staatsobligaties of in papiergeld, niet in muntgeld. Papiergeld was er immers genoeg. Het werd voortdurend bijgedrukt.
Halverwege 1719 had de Banque Royale al 400 miljoen aan biljetten in omloop gebracht. Bovendien konden staatsobligaties worden uitbetaald in bankbiljetten. De staatsschuld werd zo almaar kleiner, terwijl de vraag naar aandelen steeds groter werd. De prijs schoot omhoog, wat de vraag nog meer stimuleerde, waardoor de koers verder omhoog ging, enzovoort. De vraag naar papiergeld steeg dus ook sterk om deze hoge prijzen te kunnen betalen.
De geldgroei leidde ertoe dat de rente tot 2 procent daalde en de economie bloeide als nooit tevoren. Tegelijkertijd liet Law op grote schaal propaganda maken voor de winstmogelijkheden die de koloniën en zijn compagnie boden. Hij deed het voorkomen alsof het goud en zilver voor het oprapen lagen. De aandelenkoersen bleven stijgen… tot ze in augustus 1719 op de beurs van Parijs een koers bereikten van 3.500 livres.
Vierde aandelenemissie
Op 13 september volgde een vierde emissie van 100.000 aandelen tegen een prijs van 5.000 livres per aandeel, terwijl de koers intussen al was gestegen naar 5.400 livres. Omdat de emissie een groot succes was, volgden er op 26 september en 2 oktober nog twee even grote emissies. Door dit grote aanbod daalde de koers op 3 oktober naar 4.100 livres. Daarop bood Law aan om de aandelen terug te kopen voor 4.500. Deze aankondiging alleen was al voldoende. Binnen twee dagen stonden de aandelen weer op 4.500 livres.
De laatste emissie bestond uit 24.000 aandelen. In tegenstelling tot voorgaande uitgiftes was er nu geen verplichting om vier aandelen te bezitten om in aanmerking te komen voor een nieuw aandeel. Iedereen moest de kans krijgen om rijk te worden. Eind oktober waren de aandelen al 6.500 livres per stuk waard. Honderdduizenden Fransen uit de provincie trokken naar de hoofdstad om te profiteren van de koersstijgingen. Ongeveer tweehonderdduizend buitenlanders deden hetzelfde.
Law werd de populairste man van Frankrijk, zo niet van heel Europa. Hijzelf kon bepalen wanneer er weer een nieuwe aandelenemissie plaatsvond. Iedereen probeerde toegang tot hem te krijgen en voor zoveel mogelijk aandelen op de inschrijvingslijsten te komen. Law was het voorportaal van hun rijkdom. Zelfs voor de vrouwen was hij het idool. De hertogin van Orléans, de moeder van Philippe, die Law ook goed kende, schreef: ‘Law is zo populair dat hij dag en nacht achterna wordt gezeten. Vandaag kuste een hertogin hem in het openbaar de hand en als een hertogin dit in het openbaar doet, welke delen van hem zullen gewone vrouwen dan wel niet kussen?’
Buitenlanders
Law moedigde buitenlanders ook aan naar Parijs te komen omdat zij goud en zilver meebrachten om hun aankopen mee te financieren. Sommigen waren verbijsterd over wat ze meemaakten. Zo hield de Duitse diplomaat Ernst Ludwig Carl vanaf eind 1719 de markgraaf Van Ansbach und Bayreuth op de hoogte van het verloop van de handel. Carl was ervan overtuigd dat de hele hausse afhing van de vermeende rijkdommen uit Louisiana. Volgens hem kon iedereen die ’s ochtends vroeg aandelen kocht die aan het eind van de dag met winst verkopen. Verliezen was volgens hem bijna onmogelijk omdat er steeds meer mensen op afkwamen en gingen handelen in de aandelen waardoor de vraag toenam en de koersen wel moesten blijven stijgen.
Na verloop van tijd werd het hem duidelijk dat het alleen goed kon blijven gaan als de kooplust aanhield, maar dat er steeds meer aandelen werden uitgegeven en geld werd gecreëerd, wat niet onbeperkt door kon blijven gaan. Hij schreef vol verwondering over duizenden deelnemers – vooral buitenlanders – die in december 1719 en januari 1720 hun winst letterlijk verzilverden en vertrokken. Dat betekende de eerste barst in het systeem. De vraag daalde en de handelsinvesteringen daalden ook. Daardoor bleef er meer bankpapier over en verdween het kostbare goud en zilver. Daarom werden er handelaars opgetrommeld om aandelen op te kopen.
Law zelf beloofde een dividend van 40 procent op de aandelen. De Banque Royale stond vervolgens toe dat aandeelhouders geld konden lenen met hun aandelen als onderpand. Dit geld konden ze dan gebruiken om meer in aandelen te investeren, waardoor deze verder in prijs zouden stijgen. Wat op korte termijn effect sorteerde: de koersen bleven stijgen. Ze bereikten in januari 1720 zelfs een koers van 10.000 livres. Een nieuw hoogtepunt, ook voor Law die tegelijkertijd benoemd werd tot minister van Financiën.
De eerste miljonairs
Veel dienstboden werden rijk met de verkoop van aandelen van hun opdrachtgevers. Soms op één dag. Ze stonden ’s ochtends arm op, maar gingen ’s avonds rijk naar bed. Ze werden namelijk op pad gestuurd om de aandelen tegen een minimum prijs te verkopen. Eenmaal aangekomen in de rue Quincampoix, de beroemde straat waar de beurshandel plaatsvond, bleken de koersen hoger te staan. Vaak veel hoger. Ze verkochten dan de aandelen tegen de marktprijs en staken het verschil in hun zak.
In een dagboek wordt vermeld hoe een dienstbode opdracht kreeg 250 aandelen te verkopen tegen een koers van 8000 livres. Toen hij in de rue Quincampoix was, bleken de koersen al te zijn gestegen naar 10.000 livres. De dienstbode verdiende zo in één klap een half miljoen livres. Iedereen leek rijker te worden, niemand armer. Mensen van alle rangen en standen vergaarden in korte tijd fortuinen. De aristocratie bedacht zelfs een nieuw woord voor deze mensen en sprak laatdunkend over ‘miljonairs’. Maar steeds meer ‘miljonairs’ begonnen hun papieren bezit om te zetten in juwelen, huizen, land en goud, die allemaal sterk in prijs stegen.
Ook John Law, die zelf meende de rijkste man van Europa te zijn, kocht diamanten, kunstwerken en onroerend goed in Parijs. Tot eind 1719 had hij met zijn Banque Royale voor één miljard livres aan bankbiljetten in omloop gebracht. Hierdoor was de geldhoeveelheid in een halfjaar tijd meer dan verdubbeld, terwijl de bank minder dan een tiende van dit bedrag aan eigen reserves bezat. Bovendien veroorzaakte deze enorme berg geld een gigantische inflatie. Eind 1719 waren niet alleen de aandelenprijzen sterk gestegen, maar was de inflatie ook flink toegenomen. De goederenprijzen waren gemiddeld 75 procent omhooggegaan, terwijl sommige voedselprijzen in Parijs waren verdrievoudigd.
Insiders verkopen
De Ierse bankier Richard Cantillon was er op dat moment zeker van dat het systeem van Law in elkaar zou storten. Hij verkocht daarom alle aandelen en verliet Parijs. Cantillon was de eerste, maar niet de enige. De prins van Conti vertrouwde het ook niet langer. Hij reed met 4,5 miljoen livres aan bankbiljetten naar de bank van Law en eiste hiervoor betaling in gouden en zilveren munten. Law was wettelijk verplicht hieraan te voldoen. Conti had drie koetsen nodig om al het muntgeld mee terug te nemen.
Law deed zijn beklag bij Philippe dat Conti het vertrouwen in het systeem ondermijnde. Daarop maande Philippe de prins om een groot deel van zijn muntgeld terug te brengen naar de bank. Behalve Conti waren er nog een paar die hun papiergeld hadden verzilverd, alleen minder opvallend en minder demonstratief. Een speculant was zo slim een miljoen livres om te laten wisselen in gouden en zilveren munten en deze zelf, verkleed als boer, in een boerenkar, bedekt met een laag stro en koeienmest, te vervoeren naar België en vervolgens naar Amsterdam.
Om de leegloop tegen te gaan werd eind 1719 aangekondigd dat voortaan bedragen van meer dan tien livres niet meer in zilver en van meer dan driehonderd livres niet meer in goud werden uitbetaald. Tot half februari kocht Law voor achthonderd miljoen livres eigen aandelen in, 16 procent van zijn totale kapitaal. Op 27 februari 1720 was het verboden om meer dan vijfhonderd livres aan gouden en zilveren munten te bezitten. Voortaan moesten alle bedragen van meer dan honderd livres met papiergeld worden betaald. Vanaf 1 april waren alle goud en zilver clausules in contracten ongeldig. Een maand later was al het goudbezit verboden of het nu munten of staven waren. Hoe zou dit aflopen?