Door de oorlog tussen de Oekraïne en Rusland lopen wereldwijd de prijzen voor brandstoffen en voor levensmiddelen hoog op, stijgt de inflatie sterk en daalt de koopkracht hard terwijl de economie krimpt en er sprake is van stagflatie. Dat heeft een zeer nadelige invloed op de maatschappij, ook op die van Nederland. Er is zelfs weer sprake van rantsoenering, bijvoorbeeld gas besparen door de verwarming lager te zetten.
In 1917, tijdens de Eerste Wereldoorlog, was er sprake van een soortgelijke situatie met sterk stijgende prijzen voor brandstoffen en voor levensmiddelen, stijgende inflatie en dalende koopkracht. Wat was daar destijds de oorzaak van en wat waren de gevolgen? En wat deed de overheid toen om de crisis aan te pakken?
Klik hier om het eerste deel te lezen
Toenemende problemen
Door de economische boycot nam de hoeveelheid geïmporteerd voedsel dramatisch af en kwam de Nederlandse voedselvoorziening nog verder in de problemen. De Nederlandse landbouw en de agrarische industrie waren altijd sterk gericht op de export van eindproducten en afhankelijk van de import van grondstoffen. Doordat de import stagneerde, moest ook de export aan banden worden gelegd. Want anders zou de binnenlandse voedselvoorziening in problemen komen. Daarom stond de regering voortaan alleen export van producten toe indien een deel ervan tegen een lage prijs ter beschikking werd gesteld voor binnenlands verbruik.
De Kamer had zich bij het uitbreken van de oorlog solidair verklaard met de regering. Toch begonnen de Kamerleden zich steeds meer te ergeren aan haar eigenzinnige optreden. Zij wilden meer invloed op het beleid. Zo ontstond een sfeer waarin kabinet en Kamer steeds meer tegenover elkaar kwamen te staan.
Door de verslechterende voedselvoorziening werd de regering gedwongen steeds dieper in de economie in te grijpen. Ze probeerde met gedwongen distributie, rantsoenering, uitvoerverboden en prijsafspraken het hoofd te bieden aan de voedselschaarste.
Aardappelen vormden het belangrijkste volksvoedsel. Deze waren alleen op de bon verkrijgbaar en vaak van slechte kwaliteit, omdat men de slechtste aardappelen distribueerde en de beste exporteerde, zowel naar Groot-Brittannië als naar Duitsland – in ruil voor steenkolen. De Nederlandse economie was sterk afhankelijk van vooral steenkool uit Duitsland. De aanvoer was al met de helft verminderd.
Minder brandstof, meer problemen
Door het gebrek aan steenkool was de industriële productie gekelderd en draaiden fabrieken op halve kracht, waardoor de werkloosheid almaar steeg. De Duitsers wilden wel kolen leveren, maar eisten in ruil daarvoor levensmiddelen. De Nederlandse regering zat dus klem en kon weinig anders doen dan dagelijks voedsel naar Duitsland laten sturen, terwijl hier de tekorten toenamen.
Het brandstofprobleem werd ondertussen steeds groter. In september 1917 liep de steenkoolovereenkomst uit 1914 met Duitsland af. Na wekenlange onderhandelingen werd begin oktober een nieuwe overeenkomst gesloten die zou gelden tot 1 april 1918. Het akkoord bepaalde dat Duitsland maandelijks 250.000 ton in plaats van 350.000 ton steenkool zou leveren. Nederland zou hiervoor in ruil levensmiddelen sturen met een maandelijks krediet van vijf miljoen gulden. Nog minder steenkool betekende een nieuwe klap voor het Nederlandse bedrijfsleven en voor de gemiddelde burger.
Spanning loopt op
In juli 1917 hadden de VS kenbaar gemaakt dat voortaan alle Amerikaanse export eerst naar de bondgenoten zou gaan en de neutralen konden krijgen wat er eventueel overbleef. Zij bemoeilijkten vooral de uitvoer van graan naar de neutrale landen die grensden aan Duitsland, zoals Nederland en Zwitserland. Half augustus hielden de Amerikanen al maandenlang ongeveer zeventig Nederlandse schepen met graan vast in hun havens. Op 1 september stelden de VS zelfs een algemeen uitvoerverbod in voor neutrale landen die nog exporteerden naar Duitsland. Nederlandse schepen met graan bleven vast in de Amerikaanse havens, waarin tonnen graan lag te bederven.
De Amerikaanse handelsboycot betekende een gevoelige klap voor de Nederlandse graanvoorziening, die in 1917 met twee derde daalde. De Nederlandse regering besloot daarom al in de herfst de hele binnenlandse landbouwoogst in beslag te nemen. Producten werden steeds schaarser en kwamen dan ook steeds vaker op de bon. Ook de normen en waarden binnen de Nederlandse samenleving gingen achteruit en de criminaliteit nam toe. Schaars verlichte straten versterkten het gevoel van onveiligheid en veroorzaakten een sterke stijging van het aantal berovingen en gewapende overvallen. Diefstal en inbraak was aan de orde van de dag.
Er was een tekort aan brandstof en bijna alle levensmiddelen. De rantsoenen waren onvoldoende en ontoereikend en de prijzen van alle levensmiddelen stegen schrikbarend. In 1918 stegen de kosten van levensonderhoud met 38 procent, terwijl de lonen gemiddeld slechts met 18 procent omhoog gingen. De winter van 1917-1918 was evenals de voorgaande winter zeer koud en naarmate de kou aanhield, steeg de schaarste aan brandstof nog meer.
Westelijke oorlogsfront
Begin maart sloten de Duitsers in Brest-Litowsk vrede met het nieuwe communistische bewind in Rusland. De geallieerden verloren een machtige bondgenoot en de Duitsers konden zich nu helemaal concentreren op de strijd in België en Frankrijk. Zij maakten zich op voor de laatste, beslissende slag. Het Duitse leger dat aan het Oostfront lag werd verplaatst naar het westen, waar de Duitsers dan een numerieke meerderheid zouden krijgen. Het thuisfront zorgde voor de financiering, doordat zeven miljoen Duitsers zich inschreven op de achtste oorlogsstaatslening. Deze bracht het recordbedrag van vijftien miljard mark op.
Eind maart begon het grote Duitse offensief om eindelijk een beslissing te forceren in de langslepende loopgravenoorlog. Duitse eenheden braken dwars door de Franse linies heen en rukten op tot zestig kilometer voor Parijs. De strategie van de geallieerden was erop gericht zo veel mogelijk weerstand te bieden tot er voldoende Amerikaanse troepen waren gearriveerd – een race tegen de klok. Tot dan toe waren er nog maar 300.000 Amerikaanse soldaten in Frankrijk aangekomen.
VS vorderen schepen
In mei 1918 eiste de Amerikaanse regering van alle neutrale landen, waaronder Nederland, dat zij geen enkel Amerikaans product aan Duitsland zouden leveren. Om deze eis kracht bij te zetten, legden de VS beslag op alle Nederlandse schepen die in hun havens lagen. En omdat Groot-Brittannië hetzelfde deed, was er min of meer sprake van een economische boycot tegen het neutrale Nederland.
Zij wilden alleen goederen exporteren als Nederland bereid was concessies te doen. Dat echter zou problemen opleveren met het steeds volgehouden neutraliteitsprincipe. Toegeven aan deze eisen betekende in Duitse ogen dat Nederland zich niet meer neutraal opstelde. De Nederlandse regering protesteerde, maar legde zich erbij neer. Door de economische boycot nam de hoeveelheid geïmporteerd voedsel dramatisch af en kwam de Nederlandse voedselvoorziening nog verder in de problemen. Het leidde tot prijsopdrijvingen, winkelplunderingen en voedselrellen.