Spaarders hebben er alle vertrouwen in dat hun spaargeld dankzij het depositogarantiestelsel nu veilig is, maar is dat wel terecht? We duiken in het depositogarantiestelsel en concluderen dat het volstrekt onvoldoende is om spaarders te compenseren bij het omvallen van een grote bank.
Het is algemeen bekend dat het depositogarantiestelsel maximaal €100.000 per persoon per bank garandeert. Valt de bank om, dan worden haar spaarders voor maximaal dit bedrag gecompenseerd. Eventuele hypotheekschulden worden in dat geval verrekend met de spaartegoeden, wat overigens niet het geval is voor andere soorten leningen bij dezelfde bank. Heb je een gezamenlijke bankrekening, dan wordt er maximaal €200.000 uitgekeerd via het garantiefonds (€100.000 per persoon).
Deze informatie is overal op het internet te lezen, maar het heel moeilijk om terug te vinden wie er precies garant staat en waar het geld vandaan komt waarmee spaarders gecompenseerd worden. Na enig zoekwerk vonden we een paper van De Nederlandsche Bank en het Ministerie van Financiën, dat meer inzicht geeft in de exacte werking van het depositogarantiestelsel.
Depositogarantiestelsel
Alle banken die onder het garantiestelsel vallen moeten ieder kwartaal verplicht een bijdrage leveren aan het depositogarantiefonds. In tien jaar tijd zetten de banken in totaal een bedrag opzij dat gelijk staat aan 1% van alle gedekte spaartegoeden. Daarnaast betalen banken ieder kwartaal een risico-afhankelijke bijdrage en – indien nodig – een extra bijdrage voor het geval de spaartegoeden van de bank tussentijds zijn toegenomen.
De eerste kwartaalbijdrage van de banken aan het fonds was in juli 2012, wat betekent dat het depositogarantiefonds pas in de zomer van 2022 op volle sterkte is. Tegen die tijd ligt er een bedrag is kas waarmee ongeveer één procent van alle gedekte spaartegoeden in geval van nood gecompenseerd kan worden. De Nederlandse banken storten per jaar ongeveer € 450 miljoen in het fonds. Naar verwachting dragen de banken uiteindelijk € 3,5 tot € 4 miljard bij. De precieze omvang van de bijdrage is afhankelijk van het totale spaartegoed bij de banken.
Het geld in het depositogarantiefonds wordt beheerd door een stichting, die tevens bepaalt waar de reserves van het fonds in belegd moeten worden. De stichting werkt hiervoor samen met de Nederlandsche Bank. Volgens de paper wordt dit vermogen naar alle waarschijnlijk belegd in staatsobligaties. Het rendement dat daarmee wordt behaald blijft in het depositogarantiefonds.
Wat gebeurt er als een bank omvalt?
Valt een bank om, dan moeten alle spaarders gecompenseerd worden uit het garantiefonds. Indien dat bedrag groter dan wat het garantiefonds in kas heeft, dan moeten overige banken in één keer maximaal 5% van hun eigen vermogen neerleggen. Maar als de Nederlandsche Bank van mening is dat daarmee de financiële stabiliteit in gevaar komt zal die het maximum verlagen.
Is dat bedrag dan nog steeds niet toereikend, dan zal het depositogarantiefonds het resterende bedrag lenen op de kapitaalmarkt en de rente over deze lening betalen uit de kwartaalbijdrage van banken. Dit wordt verder beschreven in de volgende passage uit de paper.
"Als het dgs geactiveerd wordt en het fonds daardoor uitgeput dreigt te raken, zal de DNB, zoals hiervoor beschreven, direct een ex post bijdrage van de banken verlangen. Indien banken door de ex post bijdrage de prudentiële grens van 5% van het eigen vermogen bereiken, zal er een tekort ontstaan. Aangezien DNB een tekort om monetaire redenen niet mag financieren zal de Stichting daarom de mogelijkheid hebben om in dat geval financiering aan te trekken."
Conclusie
Met de herziening en uitbreiding van het depositogarantiestelsel werd voorkomen dat spaarders massaal geld van de bank zouden halen. Mede dankzij deze maatregel en dankzij het besluit om de grens in de hele eurozone gelijk te trekken naar €100.000 kwam de rust op de financiële markten weer terug. In dat opzicht is het garantiestelsel zeer succesvol gebleken. Kijken we echter onder de motorkap van het Nederlandse depositogarantiestelsel, dan kunnen we niet anders concluderen dan dat het een boterzachte garantie is.
Sinds 2012 zetten banken ieder kwartaal wat geld opzij voor het garantiefonds, maar de bedragen zijn volstrekt onvoldoende om bezorgde spaarders gerust te stellen. Komt één van de drie grote banken in Nederland in de problemen, dan is het garantiefonds nog niet eens een doekje voor het bloeden. Andere banken moeten dan te hulp schieten, maar die zullen er in een dergelijk scenario ook niet best voor staan. Waar het uiteindelijk op zal uitdraaien is dat het depositogarantiefonds geld moet lenen om spaarders van de omgevallen bank te compenseren. De inleg van banken in het garantiefonds is dan nodig om de rente op die lening te betalen.
We kunnen concluderen dat het depositogarantiestelsel in Nederland niet veel meer is dan een schijnzekerheid voor spaarders. Het is alsof je een paar tientjes opzij zet om een mogelijke tegenvaller van duizenden euro’s op te vangen. In ieder ongunstig scenario zal de reserve van het depositogarantiestelsel volstrekt onvoldoende blijken en ben je als spaarder overgeleverd aan de centrale bank als ‘lender of last resort’. Spaarder, wees gewaarschuwd!