De laatste keer dat Nederlanders bij DNB hun papiergeld konden inwisselen voor goud en zilver

De laatste keer dat Nederlanders bij DNB hun papiergeld konden inwisselen voor goud en zilver

Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam er een abrupt einde aan "la belle époque", het mooie tijdperk, van circa 1870 tot 1914. Hiermee eindigde ook definitief de periode van globalisering, van ongekende economische groei en bloei. Het betekende het einde van een gouden tijdperk van vrijhandel, waarin lage invoerrechten en grote technologische innovaties op transport- en communicatiegebied de wereldhandel en volkeren tot ongekende voorspoed hadden opgestuwd.

De Eerste Wereldoorlog zou ook een einde maken aan de goudstandaard, waardoor het papiergeld aan goud gekoppeld was. Dat betekende dat het papiergeld niet meer kon worden ingeruild voor een evenredige waarde aan goud. Een historisch paradigmashift?

Naarmate de oorlogsdreiging in juli 1914 heviger werd namen de aandelenverkopen op de Amsterdamse Effectenbeurs toe. Vooral de koersen van buitenlandse fondsen zakten in elkaar. Nadat Oostenrijk-Hongarije op dinsdag 28 juli Servië de oorlog had verklaard en Rusland tot gedeeltelijke mobilisatie was overgegaan, leek een crisis onvermijdbaar. Toen de volgende dag Oostenrijkse artillerie Belgrado begon te beschieten, sloeg de paniek toe. Als eerste op de aandelenbeurzen.

Paniek op de beurzen

Wereldwijd wilden beleggers van hun aandelen af. Ze verkochten massaal, waardoor koersen kelderden. Dat vergrootte de angst en paniek. Velen hadden een deel van hun aandelenpakket gekocht op prolongatie, dat wil zeggen dat zij geld hadden geleend om aandelen te kopen met hun eigen effectenportefeuille als onderpand. Daarbij ging het om honderden miljoenen guldens aan geleend geld.

Elke lening werd voor een maand afgesloten en zonder opzegging automatisch met een maand verlengd: geprolongeerd. Geldleners gingen ervan uit dat de maandelijkse kosten betaald konden worden met de winst van koersstijgingen. Door de koersval echter werden aandelen die als onderpanden fungeerden zo veel minder waard dat velen gedwongen werden extra geld bij te storten.

Konden ze dat niet, dan werd een deel van hun aandelen verkocht. Of zoals de beurs het zelf noemde: dan werden ze afgeslacht. Met nog verder dalende koersen tot gevolg. Alleen een beurssluiting zou een slachting voorkomen, omdat er dan niet gehandeld kon worden. En omdat de buitenlandse beurzen van Wenen, Frankfurt, Brussel, Parijs, Londen en New York achter elkaar dicht gingen, besloot ook de Amsterdamse Effectenbeurs woensdag 29 juli zijn deuren te sluiten.

Geld oppotten

De kelderende koersen op het Damrak en de sluiting van de aandelenbeurs had het vertrouwen van Nederlanders in het financiële systeem geschokt: in de beurs, in de banken en in het papiergeld. De uitbraak van de oorlog veroorzaakte regelrechte paniek en chaos in Nederland. Krediet werd plotseling van alle kanten opgezegd of geweigerd.

Banken probeerden hun uitgeleende kapitaal terug te krijgen en verstrekten geen hypotheken meer. Burgers wantrouwden de banken en namen hun spaartegoeden op. Velen vertrouwden de bankbiljetten – papiergeld – ook niet langer en probeerden dit zo veel mogelijk om te wisselen voor gouden en zilveren munten: het echte geld. Deze munten bevatten namelijk evenveel edelmetaal als het bedrag dat op de munt vermeld stond. Een munt van 10 gulden bevatte dus voor 10 gulden aan goud.

Spaarders halen geld van hun rekening

Verontruste spaarders gingen met hun spaarboekjes in de hand naar postkantoren en banken om hun spaargeld op te nemen. Op 29 juli hadden ruim 1.400 klanten van de Rijkspostspaarbank (RPS) voor 362.000 gulden opgenomen. De volgende dag namen ruim 2.800 personen 1,35 miljoen gulden op, terwijl op een normale dag gemiddeld 800 klanten hun geld opvroegen voor in totaal 0,2 miljoen gulden.

Het liberale kabinet onder leiding van Cort van der Linden besloot daarom op 30 juli dat DNB in plaats van tweeënhalf maal nu vijf keer het bedrag van haar voorraad goud en zilver aan bankbiljetten mocht uitgeven. Dat was ook nodig, want een dag later - op vrijdag 31 juli - hadden 7.000 klanten voor 2,6 miljoen gulden opgenomen. De directeur van de Rijkspostspaarbank liet die dag in diverse kranten een advertentie plaatsen waarin de Staat der Nederlanden verklaarde garant te staan voor de spaargelden en rente bij de RPS. Ook garandeerde ze dat het bankpapier gewoon zijn nominale waarde behield.

Toch vroegen zaterdag 1 augustus bijna 14.000 spaarders hun tegoeden op bij de Rijkspostspaarbank, voor in totaal 4,8 miljoen gulden. Terwijl DNB nu twee keer zoveel geld mocht uitgeven als ze ter dekking aan goud en zilver bezat, nam deze dekking tegelijkertijd verder af doordat veel Nederlanders van hun recht gebruik maakten om hun bankbiljetten in te wisselen voor gouden en zilveren munten.

Lange rijen voor De Nederlandsche Bank

Voor diverse filialen van DNB vormden zich dan ook lange rijen wachtenden. Ook in Den Haag, zo schreef Miep de Zaaijer in haar dagboek. De eersten waren er al om zes uur ’s ochtends. Een assistente van haar vader, die apotheker was, stond er omdat zij haar hospita moest betalen die alleen zilver of goud accepteerde. Twee zusters hadden afwisselend vanaf ’s morgens acht uur al in de rij gestaan en waren pas om half twee geholpen.

‘Om twee uur zou de Bank sluiten, wij er heen’, schreef De Zaaijer. ‘Bij de Mauritskade ontmoetten wij troepen mensen met stoeltjes en tasjes gewapend. Bij de Bank stond een restje mensen nog te wachten, een gebrul weerklonk toen de deur dicht ging. Pas maandag is er nu weer geld te krijgen.

Pa hoorde van een meid dat zij vijf uur in de queue had gestaan in die hitte, toen ze dicht bij de deur was sloot deze; ze was er beroerd van. Een ander had er vanaf half zes gestaan, politieregeling was toen nog niet goed, ze was teruggedrongen en had niets gekregen.’

Ook de gewone banken werden belaagd door het publiek. Daarom besloten zij, na overleg met de regering en DNB, voorlopig niet meer uit te betalen dan wat strikt noodzakelijk was voor het levensonderhoud. Toch wisten op 3 augustus ruim 11.000 klanten van de Rijkspostspaarbank nog 3,7 miljoen gulden van hun rekeningen te halen.

Wachtenden voor DNB Amsterdam, augustus 1914 (Bron: Wikipedia)

Muntgeld oppotten

Half Nederland was intussen begonnen muntgeld op te potten. Alle munten – gouden tientjes, zilveren rijksdaalders, guldens, halve guldens, kwartjes en dubbeltjes – verdwenen uit het betalingsverkeer en werden thuis in de kast of kluis opgeborgen, dan wel in de tuin begraven. Iedereen probeerde van zijn papiergeld af te komen.

In postkantoren, winkels, stations en restaurants werden zelfs de kleinste bedragen met bankbiljetten betaald om zo wisselgeld in klinkende munt terug te krijgen, dat vervolgens thuis werd opgepot. Zo ontstond een groot tekort aan munten, waardoor het betalingsverkeer in de problemen kwam. Daarom verschenen er al gauw mededelingen dat alleen met gepast geld kon worden betaald.

In de eerste week van augustus kon niemand meer een bankbiljet van tien gulden gewisseld krijgen. Volgens De Zaaijer werden in Den Haag op 1 augustus bankbiljetten niet langer ‘in betaling aangenomen, alleen goud en zilver. Iemand kon niet per spoor vertrekken, omdat hij alleen papiergeld had.’

Bankbiljetten verliezen waarde

De Beaufort merkte op dat de politici met wie hij lunchte, na afloop liever een bonnetje tekenden dan dat ze met hun zilveren munten betaalden. Er ontstond een bloeiende handel in biljetten. Volgens De Zaaijer werden in Den Haag bankbiljetten van 10 gulden bijvoorbeeld verkocht voor 7,50 en zelfs voor 2,50 gulden aan zilveren munten.

Winkeliers wilden alleen papiergeld aannemen tegen een lagere waarde. Voor een biljet van 10 gulden rekenden zij dan 8 gulden. De vraag naar muntgeld bleef overal in het land aanhouden. De zilverprijs steeg zo hard dat de metaalwaarde van de munten snel hoger was dan de muntwaarde. Met andere woorden, de intrinsieke waarde was hoger dan de nominale waarde, waardoor munten nog gewilder werden.

Op maandag 3 augustus betaalde volgens De Zaaijer niemand in Den Haag meer met muntgeld en stond er weer een grote rij wachtenden voor De Nederlandsche Bank. Die dag werd het ook wettelijk verboden goud en gouden munten naar het buitenland over te brengen. Ook was de Bank niet langer verplicht goud uit te betalen. Burgers konden maximaal voor vijfentwintig gulden aan zilver opnemen, hoewel ze de zaterdag daarvoor nog voor het dubbele aan zilver konden omwisselen.

Elke dag staat er weer een lange rij voor de Bank. Op vrijdag 7 augustus schrijft Tweede Kamerlid De Beaufort: ‘Voor de bank in het Noord-einde een grote stoet van mensen, door de politie in reien van drie opgesteld, allen gretig naar zilver.’ Het gemis aan zilvergeld pakte de regering aan door voor een totaal van 25 miljoen gulden aan zogenoemde ‘zilverbons’ van 1, 2½ en 5 gulden te introduceren en als wettig betaalmiddel aan te nemen. Elke zilverbon vertegenwoordigde een gegarandeerde waarde in zilver.

Zilverbon van 2,5 gulden

Zilverbons

Door de directe koppeling met zilver zouden deze ‘bons’ een grotere betrouwbaarheid hebben dan het traditionele papiergeld. De staatszilverbons zouden tijdens de hele oorlog blijven circuleren, omdat Nederlanders onverminderd doorgingen met het oppotten van zilvergeld. Zo werd tijdens de oorlog 35 miljoen aan zilveren guldens uitgegeven die meteen uit de circulatie verdwenen.

Door het gebrek aan contant geld begonnen mensen steeds meer te betalen met postgiro’s. Het postgiroverkeer nam explosief toe. Tijdens de oorlog werd het gebruik van dit betaalmiddel veertig keer zo groot.

In de Eerste Wereldoorlog koppelden niet alleen de oorlogvoerende Europese landen, maar ook het neutraal gebleven Nederland, hun geld los van het goud. Ze stopten ermee om papiergeld in te wisselen voor goud. Gouden en zilveren munten die de bank binnenkwamen, zouden deze niet meer verlaten.

Zo hadden Europese landen bijna allemaal gouden en zilveren munten uit de circulatie genomen en vervangen door papiergeld. Daarvan konden ze nu zoveel konden drukken als ze wilden. Daardoor konden ze de hoge kosten van de oorlog blijven betalen, waardoor de oorlog veel langer duurde en veel duurder uitviel.

Goudstandaard losgelaten

Was de goudstandaard gehandhaafd, dan had de oorlog slechts enkele maanden, hooguit een halfjaar geduurd, zoals iedereen destijds verwachtte. Maar dat gebeurde niet. Integendeel. Het papiergeld werd wettig betaalmiddel. Burgers die weigerden papiergeld te accepteren konden een boete krijgen.

Ook werd het verboden om goud het land uit te voeren. Zodoende bleef de goudvoorraad op peil. In Nederland, dat neutraal bleef en flink aan de export verdiende, steeg de goudvoorraad bij DNB zelfs van 170 miljoen aan het begin van de oorlog tot ruim 600 miljoen in juli 1916.

In Engeland en Frankrijk werden burgers opgeroepen hun goud in te leveren als bijdrage aan de goede zaak. Voor velen was deze oproep nog meer reden om goud op te potten. De overheid wekte met de oproep immers de indruk dat goud de voorkeur had boven papiergeld, dat gemakkelijk was bij te drukken. En dat bleek ook wel, want tot op de dag van vandaag ondervinden we hiervan de gevolgen.

Uit: Neutraal Nederland in oorlogstijd

Eric Mecking

Eric Mecking

drs. Eric Mecking is historicus, schrijver, spreker, financieel-economisch analist en adviseur. Hij heeft zich gespecialiseerd in cyclisch denken en beursanalyses. Zijn unieke cyclische beleggingssysteem - Trend Tracker - gebruikt hij om te handelen op de financiële markten en om de belangrijkste beursontwikkelingen bij te houden voor Geotrendlines.

Lees alles van Eric Mecking »