Precies driehonderd jaar geleden vond de eerste grote kredietcrisis plaats. Dat was door toedoen van John Law die in Frankrijk probeerde de band tussen goud en geld los te koppelen en over te gaan op papiergeld. Wat een prachtig idee leek en in eerste instantie leek te werken, bleek echter uit te lopen op een groot monetair drama. Vooral voor de bezitters van staatsobligaties.
Ook economisch liep het uit op een grote mislukking, waardoor Frankrijk in een economische depressie belandde die de gehele achttiende eeuw zou voortduren. In deze driedelige serie gaan we uitvoerig in op dit uiterst belangrijke onderdeel van de monetaire geschiedenis.
Decennia lang vormde Europa het toneel van hevige oorlogsstrijd die veel levens eiste en zeer veel geld kostte. De strijd ging tussen Frankrijk onder leiding van Lodewijk XIV en een coalitie van diverse Europese landen met aan het hoofd Willem III van Oranje. Uiteindelijk moesten de strijdende partijen moe gestreden en financieel uitgeput, de strijd staken. In 1713 volgde de Vrede van Utrecht. Het betekende het einde van een tijdperk, het einde van de Gouden eeuw, zowel voor Frankrijk als voor de Republiek der Verenigde Nederlanden. Beide landen – decennia tevoren de rijkste ter wereld – waren nu zo goed als failliet. De schuld van de Republiek was van 30 miljoen gulden in 1688 opgelopen tot 148 miljoen in 1713. Twee jaar later moest de Kas der Generaliteit zelfs negen maanden sluiten. Dat betekende niets anders dan een informeel failliet.
Frankrijk bijna failliet
In Frankrijk was het niet anders. Daar hadden de oorlogen en alle pracht en praal van Lodewijk XIV - vooral zijn luxueuze paleis van Versailles - de staat in grote financiële problemen gebracht. Toen in 1713 Lodewijk XIV overleed, was zijn troonopvolger en kleinzoon, Lodewijk XV, nog maar vijf jaar. Daarom werd besloten een regent aan te stellen: Philippe II, de hertog van Orléans, een neef van de overleden koning. De minister van Financiën constateerde een schuld van drie miljard livres waarover jaarlijks ook nog eens 4 procent rente moest worden betaald. Wat nog eens 120 miljoen extra kostte. Op jaarbasis kwam er ongeveer 145 miljoen aan belastingen binnen en ging er voor 142 miljoen aan uitgaven weer uit.
Dat betekende dat de staat niet alleen een grote schuld had, maar elk jaar 117 miljoen livres tekortkwam. (Een livre was iets minder waard dan de huidige euro). De minister gaf nieuwe kortlopende obligaties uit – de billets d’état – waartegen de oude obligaties ingewisseld konden worden. Maar de Fransen vertrouwden het niet. Dat bleek doordat de koers van de nieuwe obligaties direct 60 procent daalde. De Franse economie verkeerde in een deplorabele toestand. Frankrijk balanceerde op de rand van de afgrond. Een bankroet leek onafwendbaar.
John Law
Tot een zekere John Law verscheen die verkondigde dat hij de oplossing wist. Volgens hem had de economie een stimulans nodig en kon dat door de geldhoeveelheid te vergroten met de introductie van papiergeld. Law wordt dan ook de ‘vader van het papiergeld’ genoemd en zelfs ‘de stichter van ons monetaire stelsel’. Law betoogde dat hoe meer geld een land in circulatie bracht hoe meer de rente zou zakken en de economische activiteiten zouden bloeien, waardoor het land steeds welvarender werd. Tot dan toe was de hoeveelheid geld afhankelijk van de hoeveelheid goud en zilver die beschikbaar was. En dat vond Law absurd: ‘Geld is niet de waarde waartegen goederen worden uitgewisseld, maar waarmee ze worden uitgewisseld.
Het nut van geld is dat je er goederen mee kunt kopen en zilver dat als geld wordt gebruikt, dient gewoon hetzelfde doel.’
Law wilde een vorm van geld creëren die uitsluitend op vertrouwen was gebaseerd: papiergeld. Geld was volgens hem pas van waarde als het gebruikt werd, als het van hand tot hand ging. En dat ging ook veel gemakkelijker met papiergeld dan met goud en zilver. Als er niet voldoende geld was, moest de uitgifte van tegoedbonnen of kredietnota’s dienen als betaalmiddel.
Geld en krediet
Wanneer een staat geldtekort had moest de oplossing komen van een bank die kredietnota’s verstrekte met grond als onderpand. ‘De mensen werken in eerste instantie voor geld, maar ze zijn ook bereid om op krediet te werken, op voorwaarde dat ze dat krediet in omloop kunnen brengen om daarmee de nodige bestaansmiddelen te kunnen aanschaffen. Een dergelijk krediet is trouwens niets anders dan geld en heeft hetzelfde effect op handel en nijverheid als om het even welk ander geld’, schrijft hij. Kortom, Law had de oprichting van een centrale bank voor ogen die een soepel leenbeleid zou voeren, gebaseerd op krediet.
[caption id="attachment_13309" align="alignleft" width="300"]
John Law (1671-1729), de ‘vader van het papiergeld’[/caption]
Jarenlang had Law geprobeerd diverse Europese regeringen te overtuigen van zijn gelijk om de geldhoeveelheid niet alleen afhankelijk te laten zijn van het beschikbare goud en zilver, maar over te gaan op papiergeld. Tevergeefs. Elke keer weer kreeg hij nul op het rekest. Tot Law uiteindelijk Philippe II, de hertog van Orléans, de vorst die Frankrijk tijdelijk bestuurde, wist te overtuigen van zijn plan.
Oprichting nieuwe bank
In mei 1716 kreeg hij toestemming een particuliere bank op te richten in Frankrijk: de Banque Générale. Law startte de bank met een kapitaal van zes miljoen livres, verdeeld over 1.200 aandelen van elk 5.000 livres. De aandelen werden betaalbaar gesteld met een kwart aan contanten. De rest met billets d’états (tegen de nominale waarde, het getal dat op de munt vermeld stond, hoewel de marktwaarde nog slechts 40 procent bedroeg) zodat het werkelijk gestorte kapitaal daarvan slechts 1,5 miljoen bedroeg.
De staatsschuldpapieren werden direct vernietigd. Daardoor verdween in één klap een deel van de staatsschuld. De uitgegeven bankbiljetten waren door goud gedekt, maar golden niet als wettig betaalmiddel. Verder had de bank dezelfde functie als de wisselbank van Amsterdam: ze vereffende rekeningen tussen kooplieden zonder gebruik te maken van muntgeld.
De bank wekte al spoedig algemeen vertrouwen. Daardoor werden de deposito’s groter dan de uitbetalingen. Belangrijk voor het vertrouwen was ook dat Philippe demonstratief met zijn koets naar de bank was gekomen om daar voor een miljoen livres aan gouden louis d’or en zilveren écu’s in bewaring te geven. Verder gebruikte Philippe de bank van Law voor al zijn transacties met het buitenland.
Populaire bankbiljetten
De bankbiljetten waren populair omdat ze dankzij de gouddekking waardevast waren, in tegenstelling tot de nationale Franse munt. Eind 1716 verordonneerde Philippe ook dat de belastingen voortaan konden worden betaald met papiergeld. Law wist Philippe zelfs over te halen om van zijn bank een staatsbank te maken. In december 1718 werd de Banque Générale officieel de Banque Royale. De bank kreeg voor negen jaar het monopolie om in Frankrijk geld te drukken. Daardoor kreeg Law de controle over de totale geldhoeveelheid en werd zijn bank een soort van centrale bank.
Terwijl Law met zijn Banque Générale en kritische aandeelhouders de hoeveelheid in omloop gebrachte bankbiljetten netjes binnen de perken had gehouden en een kwart daarvan had afgedekt met goudreserves, kon hij met de nieuwe bank en met de koninklijke steun veel verder gaan. Dat werd meteen duidelijk. Want eind 1718 bleek er al voor 40 miljoen livres aan biljetten te zijn uitgegeven. Verder moest iedereen elke transactie van meer dan 600 livres voldoen in goud of met papiergeld. Maar aangezien er een tekort was aan goud betekende dat in de praktijk dat betaling moest geschieden met papiergeld.
Een maand later, op 5 januari 1719, kwam de volgende stap. Er kwamen nieuwe bankbiljetten van 1000, 100 en 10 livres waarop stond vermeld: ‘de Bank belooft indien gevraagd de houder van deze 100 livres tournois in zilveren munten uit te betalen’. Echter, zonder te vermelden in hoeveel muntstukken. Intussen was Law ook begonnen aan het tweede en belangrijkste deel van zijn plan. Het omzetten van de staatsschuld in aandelen van een compagnie. In 1717 nam Law de Compagnie d’ Occident over, beter bekend als de Mississippi Compagnie, die hij reorganiseerde. De Mississippi Compagnie kreeg van Philippe voor 25 jaar het monopolie om Louisiana te exploiteren.
Louisiana was een kolonie van Frankrijk en vormde ruim een derde van het Noord-Amerikaanse grondgebied. Er werd gefluisterd dat de kolonie een nieuw El Dorado was dat bulkte van goud- en zilvererts. Zou dat waar zijn?
Wordt vervolgd...