Goud, geld en geopolitiek

Goud, geld en geopolitiek

Eeuwenlang vormden goud en zilver ons geld en betaalden we met gouden en zilveren muntstukken. Ook stond goud lange tijd aan de basis van ons papieren geldstelsel. Onder de goudstandaard konden burgers hun papiergeld te allen tijde inwisselen voor het edelmetaal. Bij de goudwisselstandaard was dat niet meer mogelijk.

Sindsdien hebben alleen centrale banken nog het recht om papiergeld in te wisselen voor goudstaven. In 1971 werd die band geheel verbroken. Vanaf dat moment speelde goud geen rol meer in het geldstelsel. In 2011 werd het edelmetaal door De Nederlandsche Bank (DNB) zelfs gedegradeerd tot grondstof.

Centrale banken kopen meer goud

Nu blijken centrale banken echter steeds meer goud te kopen. Ook DNB is intussen 180 graden gedraaid, want onlangs schreef ze dat goud 'de ultieme reserve is die een gevoel van veiligheid geeft en vertrouwen schept'. Sterker nog, als het hele systeem instort kan de goudvoorraad volgens DNB gebruikt worden als onderpand om opnieuw te beginnen.

In tijden van financieel-economische crises blijken burgers steeds terug te grijpen op goud en het papiergeld te wantrouwen. We zullen de geschiedenis van goud en geld schetsen en kijken hoe de zaken er nu voor staan. Wat kunnen we dit keer van overheden en centrale banken verwachten?

Goud is geld

Door de eeuwen heen hebben mensen van alles als ruilmiddel gebruikt: schelpen, stenen, kralen, tabak, ijzeren munten, edelmetalen munten enzovoort. Deze voorwerpen werden als zodanig gebruikt vanwege hun schaarste en duurzaamheid. Ze werden algemeen geaccepteerd en waren niet makkelijk te vervalsen. Daardoor behielden ze hun waarde. Twee bleven als favoriet over: goud en zilver. Vandaar dat gouden en zilveren munten eeuwenlang wereldwijd het betaalmiddel bij uitstek waren.

Sinds begin 17e eeuw kwam er naast goud en zilver een nieuwe concurrent bij: papiergeld. Het was makkelijker om papier te gebruiken voor het betalingsverkeer dan zware gouden en zilveren munten. Vooral als het om hoge bedragen ging. Voorwaarde was wel dat de ontvangers en houders van het papiergeld zeker wisten dat ze de volledige waarde in goud terugkregen en dat de hoeveelheid papiergeld nooit meer werd dan de hoeveelheid goud die veilig opgeslagen lag in de kluizen.

Na verloop van tijd ontdekten de depothouders dat klanten hun papieren biljetten nooit allemaal tegelijk inwisselden voor goud. Zo ontstond het idee om een deel van het goud uit te lenen tegen rente of meer papiergeld uit te geven dan de waarde aan goud in de kluis.

Het eerste papiergeld

De eerste die op het idee kwam om papiergeld te gebruiken in plaats van goud en zilver was John Law. Hij voerde precies 300 jaar geleden in Frankrijk een groot en krankzinnig monetair experiment uit. Een experiment met papiergeld gelijk aan wat de dwaas Draghi afgelopen jaren heeft gedaan. Destijds liep het uit op een gigantische geldbubbel - de Mississippi bubbel - die in 1720 klapte en die eindigde in een financieel-economische catastrofe. De grote verliezers waren de houders van staatsobligaties.

De Fransen ontwikkelden door dit trauma een groot wantrouwen tegenover de staat en de banken. Het vertrouwen in goud en zilver nam door dit monetaire experiment juist toe. Tot op de dag vandaag bezitten de Fransen per hoofd van de bevolking meer goud dan alle andere volkeren.

Gold Standard Act

Niet alleen de Fransen hadden ervaring met het uiteenspatten van een geldbubbel. Rond dezelfde tijd als de Mississippi bubbel vond aan de overkant van Het Kanaal, in Groot-Brittannië en soortgelijk experiment plaats met de South Sea bubble. Ook deze bubbel klapte en pakte bijna net zo verwoestend uit als die in Frankrijk. Vandaar dat de Britten in 1816 de Gold Standard Act aannamen. Voortaan was de waarde van hun (papier-)geld, het Britse pond sterling, gekoppeld aan het goud.

De Britten stapten dus over op een goudstandaard. Dat betekende dat het Britse pond overal en altijd door iedereen kon worden ingeruild voor een vaste, evenredige hoeveelheid goud. De hoeveelheid papiergeld stond dus in een vaste verhouding tot de beschikbare hoeveelheid goud. Dat betekende dat de regering geen inflatiepolitiek kon voeren. Daardoor genoot het pond veel vertrouwen en behield gedurende de hele negentiende eeuw zijn waarde. De munt werd overal in de wereld gebruikt als betaalmiddel. De gouden Britse ponden, ook wel Souvereigns genoemd, werden zelfs op verschillende continenten geslagen.

De rol van het goud beperkte zich niet tot de buitenlandse sfeer. Het had ook een belangrijke rol in Groot-Brittannië zelf, omdat de bankbiljetten waren vrij inwisselbaar in gouden munten die ook een groot percentage van de geldcirculatie vormden. De centrale bank hield een grote hoeveelheid goud aan. Deels in gouden baren om aan internationale verplichtingen te kunnen voldoen en deels in gouden munten om bankbiljetten van burgers op verzoek om te kunnen wisselen.

De goudstandaard bracht stabiliteit. Het zette een rem op de groei van de geldhoeveelheid. Ook zorgde het voor min of meer gelijkblijvende prijzen. Het model van de Bank of Engeland, dat als centrale bank het monopolie had om geld uit te geven, vond in veel Europese landen navolging.

Einde goudstandaard

De goudstandaard hield stand tot aan de Eerste Wereldoorlog. Bij het uitbreken van de oorlog in juli 1914 snelden burgers zich massaal naar de centrale bank om hun papiergeld in te wisselen voor gouden en zilveren munten. Ook in Den Haag en Amsterdam. Daar stonden dagenlang lange rijen mensen te wachten voor het DNB-gebouw, in de hoop van hun papiergeld af te komen.

De oorlogslanden – behalve de Verenigde Staten – zouden de band tussen geld en goud verbreken om de oorlog te kunnen financieren. Daardoor kon deze veel langer duren en veel duurder uitvallen. Was de goudstandaard gehandhaafd, dan had de oorlog slechts enkele maanden of hooguit een half jaar geduurd, zoals iedereen verwachtte.

Papiergeld

Overheden gingen over op louter papiergeld. Daarvan konden ze zoveel bijdrukken dat ze de hoge oorlogskosten konden blijven betalen. De gevolgen bleven niet uit, want in veel Europese landen verdubbelden min of meer de goederenprijzen en verloren valuta's aan waarde. Het Britse pond bijvoorbeeld verloor de helft van haar koopkracht.

Papiergeld werd tijdens de Eerste Wereldoorlog wettig betaalmiddel. Burgers die weigerden papiergeld te accepteren konden een boete krijgen. Veel goud werd uit veiligheid overgebracht naar de Verenigde Staten, waar de hoeveelheid goud tijdens de oorlog meer dan verdubbelde. In Nederland, dat neutraal bleef, steeg de goudvoorraad bij DNB zelfs van 170 miljoen gulden midden 1914 tot ruim 600 miljoen gulden halverwege 1916.

‘As good as gold’

Tijdens de conferentie van Genua in 1922 bleek dat de meeste westerse landen hun valuta weer wilden koppelen aan het goud. Bij de nieuwe goudstandaard die werd ingevoerd was het voor burgers echter niet langer mogelijk papiergeld in te wisselen voor gouden munten. Alleen buitenlandse banken konden geld omwisselen in goudstaven. Het was geen terugkeer naar de oude goudstandaard, waarbij dus ook burgers hun geld konden inwisselen voor edelmetaal. Bovendien werd naast het goud voortaan ook het Britse pond sterling geaccepteerd als internationaal betalingsmiddel en als reserve. Het pond sterling zou ‘as good as gold’ zijn.

In 1929 stortte de aandelenbeurs van Wall Street in. De crisis verspreidde zich in 1930 van de beurs naar banken in de Verenigde Staten, die massaal failliet gingen. Burgers en bedrijven kwamen in nood, de (banken-)crisis verspreidde zich van de VS naar de rest van de wereld en eindigde in een economische crisis: de Grote Depressie. Opnieuw werd de goudstandaard opgeofferd en valuta gedevalueerd om de crisis te bestrijden. Dit keer ook in de Verenigde Staten.

Faillissement Kredit–Anstalt

Halverwege 1931 ging de grootste bank van Oostenrijk, de Kredit–Anstalt, failliet, waarna de Oostenrijkse regering verklaarde de goudstandaard te verlaten. Kort daarna ging in Duitsland de Danatbank failliet en sneuvelde ook daar de goudstandaard. Tegelijkertijd kreeg Groot–Brittannië te maken met een massale omwisseling van ponden in goud. Om het pond te steunen werd de Engelse centrale bank gedwongen de rente te verhogen, van 2,5 naar 6 procent. Toch bleef het goud het land uit stromen.

De verminderde goudhoeveelheid ter ondersteuning van het pond tastte het internationale vertrouwen in de munt aan. Er ontstond een vlucht vanuit het pond naar valuta die meer gouddekking hadden. In september 1931 kondigde Groot-Brittannië een verbod af op de uitvoer van goud. Het pond verliet de gouden standaard, wat leidde tot een devaluatie van veertig procent.

Algemeen werd verwacht dat de Verenigde Staten het Britse voorbeeld zouden volgen door de dollar te devalueren. De Amerikanen zelf hadden hun vertrouwen in het geldsysteem en de banken al verloren. Het totale banktegoed was in de periode 1929 –1932 tenslotte al met dertig procent gedaald.

Bankenpaniek

Toen in februari 1933 een grote bank in Detroit op het punt van omvallen stond besloot de gouverneur van Michigan in paniek alle banken in zijn staat voor acht dagen te sluiten. Dat veroorzaakte een nationale paniek. Het publiek begon massaal geld en goud op te nemen en thuis op te potten. Daardoor raakten honderden banken tegelijk in moeilijkheden.

Banken waren verplicht goud uit te keren, omdat op elk dollarbiljet stond vermeld: ‘Redeemable in gold on demand at the United States Treasury, or in gold or lawful money at any Federal Reserve Bank.’ Intussen gingen er zoveel banken failliet dat het banksysteem ineen dreigde te storten. Begin maart waren de banken in 38 van de 48 staten al tijdelijk gesloten. In de overige staten mochten spaarders maximaal vijf procent van hun spaartegoed opnemen.

Noodmaatregelen

Toen ook Wall Street op 4 maart 1933 haar deuren sloot, leek het einde der tijden nabij. Dezelfde dag werd Franklin Delano Roosevelt geïnstalleerd als president. Hem wachtte een zware taak. De nieuwe president hield de Amerikanen voor dat in dit bange uur van economische chaos 'the only thing we have to fear is fear itself'. Roosevelt kondigde een 'oorlog tegen de noodtoestand' aan en zou volmachten vragen van het Congres 'alsof er een invasie van een buitenlandse vijand had plaatsgevonden'.

De eerste noodmaatregel was de instelling van een ‘bank holiday’. Alle banken in de VS zouden voor een week gesloten worden om te controleren of ze solide waren of dat ze met financiële hulp van de overheid gereorganiseerd konden worden. Was dit niet meer mogelijk, dan werden ze alsnog geliquideerd. Gedurende die week kon niemand geld opnemen. Door het ontbreken van contant geld, ging men in het land noodgedwongen over tot ruilhandel of het uitgeven van noodgeld.

Radiopraatje

Een week na zijn beëdiging op 12 maart hield Roosevelt zijn eerste 'radiopraatje bij de haard'. Tientallen miljoenen Amerikanen hoorden de president zeggen dat de volgende dag alleen de meest solide banken weer open zouden gaan. 'Ik kan u verzekeren,' zo verklaarde hij 'dat het veiliger is uw geld op een heropende bank te zetten, dan onder een matras te bewaren.'

De genomen maatregelen en de geruststelling van de president herstelden het vertrouwen van de Amerikaanse burgers in het financiële systeem. Dat bleek toen banken open gingen en klanten  hun geld niet kwamen ophalen, maar het juist weer terugbrachten.

Goud inleveren

De tweede noodmaatregel volgde een maand later. Op 5 april werd iedere Amerikaan verplicht al zijn goud, in welke vorm dan ook: munten, baren of certificaten, binnen drie weken in te leveren bij de banken. Iedere Amerikaan mocht maximaal honderd dollar aan gouden muntstukken behouden. Voor elke troy ounce aan goud die de burger inleverde, ontving hij een overheidsvergoeding van 20,67 dollar. Wie weigerde goud in te leveren kon een boete van maximaal tienduizend dollar of tien jaar gevangenisstraf verwachten. Of beide.

Velen brachten daarom hun goud naar de bank. Een destijds beroemde Harvard hoogleraar, op dat moment Minister van Financiën, was van mening dat deze maatregel onwettig was. Hij weigerde dan ook zijn goudbezit in te leveren en werd op staande voet ontslagen. Zelfs de Federal Reserve, de centrale bank van de VS – een private instelling –  moest al haar goud inleveren. De Fed werd hiervoor niet uitbetaald in geld, maar in goudcertificaten.

President Franklin D. Roosevelt nationaliseert al het goud in de VS, 5 april 1933

Intussen had al het teruggebrachte goud ervoor gezorgd dat er weer voldoende dekking was. Driekwart van alle banken kon weer gewoon zaken doen. De bankencrisis was bezworen.

Gold Reserve Act

Op 15 januari 1934 vroeg de president wetten voor een nieuw monetair systeem te ontwikkelen. Volgens Roosevelt was de vrije circulatie van gouden munten onnodig en zelfs onwenselijk. Dit leidde alleen maar tot oppotten, wat het financiële systeem verzwakte. Daarop besloot het Congres de Gold Reserve Act aan te nemen. Voortaan was het privé bezit van goud verboden en de dollar het enige wettige betaalmiddel. De munt was vanaf dat moment louter gebaseerd op ‘the full faith and credit of the United States’.

Ook besloot de regering de dollar weer inwisselbaar te maken voor goud. Dat wil zeggen voor buitenlandse centrale banken en overheden. De goudprijs werd verhoogd van 20,67 naar 35 dollar, een stijging van 69 procent! Daardoor was de goudreserve in één klap verhoogd van 4 miljard naar 6,8 miljard dollar. Deze miljardenverrijking van de overheid, en de Fed met zijn goudcertificaten, ging ten koste van haar burgers. Zij hadden immers al hun goud moeten inleveren tegen 20,67 dollar.

Afscheid van Bretton Woods

Deze situatie veranderde pas dertig jaar later, toen president Gerald Ford op 15 augustus 1974 een wet tekende die het verbod op goudbezit onder Amerikanen ophief.

Precies drie jaar daarvoor, op 15 augustus 1971, had zijn voorganger Richard Nixon de inwisselbaarheid van dollars in goud al opgeschort. Daarmee eindigde de goud-dollarstandaard – het systeem van Bretton Woods van 1944, waarbij dit keer de dollar ‘as good as gold’ was. De vaste verhouding tussen het goud en de dollar was verbroken. Het goud vervulde geen rol meer in het internationale systeem.

Voortaan was de geldhoeveelheid niet meer beperkt door de hoeveelheid goud. De dollar kreeg vrij baan. Het werd ‘fiat money’: louter papiergeld. Daarmee luidde Nixon het grootste financiële experiment ooit in. Sindsdien steeg jaar na jaar de schuldenberg in de (Westerse) wereld. Tot deze wereldwijde superzeepbel werd opgeblazen in 2008, waarvan de gevolgen nog steeds merkbaar zijn.

Overheidsbeleid

Veel goudbezitters vragen zich intussen af of de overheid hun bezit eventueel kan vorderen, zoals Roosevelt dat deed. De Nederlandse minister van Financiën heeft die bevoegdheid wel. De ‘Noodwet Financieel Verkeer’ van 25 mei 1978, geeft regels 'inzake voorzieningen op het gebied van het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden' met de volgende bepaling in artikel 26:

Onze Minister is bevoegd - zo nodig in afwijking van andere wettelijke regelingen - voorschriften te geven ten aanzien van de financiële betrekkingen met het buitenland, alsmede ten aanzien van het vorderen van gouden munten, fijn goud, alliages van goud (onbewerkt of halffabrikaat) en buitenlandse activa van ingezetenen. Tenzij bijzondere omstandigheden dit naar zijn oordeel onmogelijk maken, oefent hij deze bevoegdheden niet uit dan in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken, van Economische Zaken en van Landbouw en Visserij.

Onze ministers zullen uiteraard alleen in uiterste nood gebruik maken van deze wet. Maar hoe zullen overheden reageren als het vertrouwen in het goud almaar toeneemt ten koste van het vertrouwen in al dat papiergeld. Wat we nu al min of meer zien. Maar wat als er paniek uitbreekt, het goud sterk in prijs stijgt en iedereen probeert goud te kopen om zoveel mogelijk van zijn of haar papiergeld af te komen? Dan is het nog maar de vraag of overheden niet gaan ingrijpen zoals Roosevelt dat in het verleden heeft gedaan.

Roosevelt tekent de Gold Reserve Act waarmee privé goudbezit aan banden wordt gelegd

Eric Mecking

Eric Mecking

drs. Eric Mecking is historicus, schrijver, spreker, financieel-economisch analist en adviseur. Hij heeft zich gespecialiseerd in cyclisch denken en beursanalyses. Zijn unieke cyclische beleggingssysteem - Trend Tracker - gebruikt hij om te handelen op de financiële markten en om de belangrijkste beursontwikkelingen bij te houden voor Geotrendlines.

Lees alles van Eric Mecking »