Mede door toedoen van centrale banken en overheden draait het gratis geld beleid op volle toeren. Toch zien we dat nog steeds niet terug in de groei van de economie. Wel worden de nadelige effecten van dit beleid steeds duidelijker: sterk toenemende schulden en sterk toenemende ongelijkheid in de samenleving. Toch is dit niets nieuws, want in het Spaanse rijk gebeurde in de 16de eeuw iets vergelijkbaars. Door een grote aanvoer van goud- en zilver was er sprake was van een gratis geld beleid. Hoe dat in zijn werk ging en hoe het Spanje verging, leest u in dit artikel.
Eeuwenlang ging de Europese economie gebukt onder het gebrek aan waardevolle goederen om handel te kunnen drijven met China en India. Rond 1500 waren deze twee landen goed voor 50 procent van de totale wereldeconomie. Zij beschikten over superieure producten, zoals zijden stoffen en specerijen, die Arabieren op de rug van kamelen vervoerden naar het Midden-Oosten waar vervolgens Genuezen en Venetianen ze naar Europa verscheepten.
Door alle tussenhandel verliep het transport moeizaam en kostte het veel tijd, waardoor deze producten ‘peperduur’ werden. Peper, dat voor 3 dukaten werd ingekocht in het land van herkomst, kostte 68 dukaten in Caïro en bijna het dubbele in Venetië. Wanneer handelslieden deze rechtstreeks konden kopen, zouden ze een vermogen verdienen.
Christoffel Columbus
De Europeanen gingen op zoek naar goud en zilver, en naar een rechtstreekse verbinding met Azië. De Europese bankiers hielpen de expedities financieren. Christoffel Columbus, gedreven door God, goud en glorie, ontdekte in 1492 de Nieuwe Wereld. Goud had voor Columbus speciale betekenis. Het had iets voortreffelijks. Het betekende rijkdom. Wie het bezat kon in de wereld doen wat hij wilde en het kon zelfs zielen toegang verschaffen tot het paradijs.
Columbus zou weinig goud vinden. De volgende generatie Spanjaarden des te meer. Bij hun zoektocht naar El Dorado, het goudland, was alles geoorloofd en niets verboden. Zo trok de Spaanse veroveraar Francisco Pizarro met een leger van minder dan tweehonderd man in 1531 naar Peru om het te veroveren. Hij nam de koning van de Inca’s gevangen en eiste dat de kamer waarin hij verbleef van 6,5 x 5 x 3 meter geheel met goud werd gevuld.
Koeriers werden over het hele Inca-rijk uitgezonden om de losprijs aan goud bij elkaar te brengen. Intussen plunderden de Spanjaarden de hoofdstad Cuzco en namen al het goud mee dat ze maar te pakken konden krijgen. Samen met het goud voor de losprijs hadden ze in totaal voor ruim 12.000 kilo aan edelmetaal geroofd. De laatste grote leider van de Inca’s, Manco Inca, merkte zelfs bitter op: ‘Hun hebzucht is zo groot dat geen enkele tempel en geen enkel paleis ongeplunderd is gebleven. Zelfs als alle sneeuw van de Andes in goud veranderde, zouden ze nog niet tevreden zijn.’
Veroveringstochten
De Spanjaarden veroverden heel Midden- en Zuid-Amerika. Vanaf omstreeks 1550 kunnen we terecht spreken van het Spaanse rijk, van een wereldmacht. Bergen goud en vooral zilver werden naar Spanje geëxporteerd. Alle schepen die goud vervoerden, moesten in Spanje binnenlopen in Sevilla. Van daaruit gingen de ladingen direct naar het Handelshuis waar ze werden geregistreerd, gewogen en opgeslagen, tot munten geslagen en naar Spaanse schuldeisers in andere landen gestuurd.
Met de ontdekking van de zilvermijnen in Potosi, gelegen in wat nu Bolivia is, werden miljoenen kilo’s zilver – met zwaarbewapende zogenoemde zilvervloten – naar Spanje gebracht.
Tot dan toe had een groot deel van de handel met en in Spanje plaatsgevonden door ruil. Nu echter was een grote hoeveelheid zilver beschikbaar om zilveren munten mee te slaan. De munten vergemakkelijkten het handelsverkeer en fungeerden als betaalmiddel, als geld dus. Spanje werd schatrijk en door die rijkdom een grootmacht. Iedereen bewonderde de Spanjaarden. Zij zetten de toon in Europa voor theater, literatuur, architectuur, beeldende kunst en wetenschap. Het was hun ‘Gouden Eeuw’.
Richard Cantillon
Een Venetiaanse ambassadeur zei indertijd: ‘de wereld kan het niet stellen zonder Spaans geld.’ De Spaanse munt was de eerste handelsmunt waar overal mee betaald kon worden: de eerste wereldvaluta. De hele wereld werkte voor het rijke Spanje. Toch zouden na verloop van tijd de grote hoeveelheden zilver Spanje zwaar vallen. Dit werd aan het begin van de achttiende eeuw feilloos uiteengezet door een Ierse bankier in Parijs, Richard Cantillon genaamd, die schreef:
‘Wanneer de buitensporige overvloed aan geld uit de mijnen de inwoners van een staat heeft verzwakt; sommigen eraan gewend heeft op grote voet te leven; de producten van de natie en de arbeid van werklieden buitensporig duur heeft gemaakt; en de fabrikanten van de natie heeft geruïneerd doordat landheren en mijnwerkers op producten uit het buitenland overstappen, dan zal het geld dat de mijnen produceren onvermijdelijk naar het buitenland vloeien, als betaling voor alles wat er geïmporteerd wordt. Hierdoor zal de staat geleidelijk aan verarmen en in sommige opzichten afhankelijk van buitenlanders worden, aan wie de staat nu elk jaar het geld moet sturen dat uit de mijnen wordt gehaald. De grote omloop van geld die aanvankelijk overal was waar te nemen, komt tot stilstand: er volgt armoede en misère; en het werk dat in de mijnen wordt verricht, lijkt dan alleen nog maar ten goede te komen aan degenen die er werken, en aan buitenlanders die ervan profiteren. [...]
Wanneer de rijkdom van een land zijn hoogtepunt heeft bereikt (waarbij ik hier steeds aanneem dat de verhouding tussen de rijkdom van verschillende landen hoofdzakelijk bepaald wordt door de hoeveelheden geld die ze elk bezitten), zal de gewone gang van zaken er onvermijdelijk toe leiden dat het land tot armoede vervalt. De overmatige hoeveelheid geld die zolang die toestand standhoudt, de kracht van een land vormt, voert het land haast onmerkbaar maar onvermijdelijk naar een toestand van armoede. Wanneer een land door zijn handel opbloeit, en de grote hoeveelheid geld de prijzen van grond en arbeid doet stijgen, lijkt het dus raadzaam dat de koning of de wetgever geld aan de circulatie onttrekt, en dat dan bewaart voor noodsituaties, en met alle middelen (uitgezonderd dwang en kwade trouw) de geldcirculatie probeert te vertragen, om daarmee te voorkomen dat de producten van het land te duur worden, en het land te behoeden voor de schaduwzijden van overvloed.’
Cantillon analyseerde niet alleen haarscherp waar het in Spanje aan mankeerde, maar hij anticipeerde ook op de activiteiten van moderne centrale banken. Lees in plaats van mijnen als bronnen van geldschepping, het begrip centrale banken, en u ziet direct het verband.
Ook zien we een verband tussen de tijd van de Spaanse overheersing en de hedendaagse dominantie van de Verenigde Staten. Toen gebruikte de wereld het Spaanse geld voor internationale handel, vandaag de dag is dat de dollar. De stortvloed aan Spaans goud en zilver – lees geld – leidde in de zestiende eeuw tot rijkdom. Maar het veroorzaakte ook binnenlandse inflatie. Spaanse producten werden zo duur dat ze zich uit de markt prijsden.
Wordt vervolgd...